Van catacomben tot gotische torenspits

U kunt de voornaamste besproken bouwwerken ook onmiddellijk raadplegen via volgende keuzelijst:

Inleiding

Kunstwerken zijn het gevolg van ideeën (die we kunnen bestuderen via de geschiedenis van de filosofie en van de theologie), van emotie (inspiratie) en van rede (overleg welke materialen en welke technieken er zullen aangewend worden). De tekst is ook in die volgorde opgebouwd.

Dit is geen leerboek over bouwstijlen. Dat onderwerp wordt al op voortreffelijke wijze (zie bibliografie) behandeld in kunstboeken, rijkelijk voorzien van voorbeelden en foto's. Wij hebben de nadruk gelegd op de ideeën die de opdrachtgevers bezielden en de artistieke vertaling ervan door de kunstenaars. Onze tocht stopt voor 1300. Dan komen esthetische maatstaven meer op de voorgrond, samen met een toenemend belang van wereldlijke opdrachtgevers. Aan de universiteiten zullen de nominalisten bijna onmerkbaar een wig tussen geloof en wetenschap duwen, in de eerste plaats om het geloof veilig te stellen. Deze evolutie valt echter buiten onze transitiestudies.

Enkele bouwwerken (zie menu) zijn uitvoeriger beschreven; ze zijn alle door de auteur bezocht. Er bestaat immers een wezenlijk verschil tussen lezen over een kunstwerk, het zien op foto of tekening en de fysieke ontmoeting van een bezoek.

De bezoeker zal altijd via goede reisgidsen de ontmoeting voorbereiden. Daarna zal hij merken dat de emoties die loskomen bij een bezoek, kunnen leiden tot een wens naar bijkomende lectuur. Onze literatuurlijst kan daarbij een eerste aanzet zijn. Ook ter plaatse zijn soms voortreffelijke uitgaven te bekomen, die buiten de grenzen van de regio nauwelijks verkrijgbaar zijn en de weg naar onze bibliotheken niet vinden.

Geloof en Politiek bij de Karolingers

Het tolerantie-edict van Constantijn, de verheffing tot staatsgodsdienst door Theodosius en de doop van Clovis mogen niet doen vergeten dat de kerstening van Europa een eeuwenlang proces is geweest. Vooral het stadium van werkelijk innerlijk beleefde godsdienst dateert slechts ten vroegste van de 12-13de eeuw en is het resultaat van voortdurende opvoeding en controle en moet dus bij elke generatie opnieuw aangebracht worden.

Tussen de laatste grote christenvervolging en de verheffing tot staatsgodsdienst liggen amper 70 jaren. Over de redenen voor de plotse koerswijziging van de Romeinse keizers, Constantijn de Grote in de eerste plaats, is al heel wat inkt gevloeid. Dan wordt ook duidelijk dat we met een gekleurde bril naar het verleden kijken en dat geldt voor zowel de geïnteresseerde leken als voor de professionele historici. Voor christenen is de omslag het werk van Gods Voorzienigheid (aan het begin van deze traditie staan de werken van Constantijns biografen Eusebius van Caesarea en Lactantius) of van de natuurlijke superioriteit van het christendom tegenover het heidendom (deze visie vindt ook aanhangers bij niet-gelovigen zoals Paul Veyne). Andere historici hebben getracht de kwestie met rationele argumenten te benaderen. Hun voorlopers zijn de heidense intellectuelen uit de vierde eeuw die de bekering van Constantijn verklaarden als middel om vergeving te krijgen voor de moord op zijn vrouw en zoon. Volgens moderne historici heeft Constantijn de diepe gemeenschapszin en solidariteit tussen de christenen juist ingeschat en ze willen gebruiken als cement voor de laat-Romeinse samenleving. Deze zienswijze verhindert echter niet de aanwezigheid van een persoonlijke overtuiging bij Constantijn; bovendien mogen we ook het risico niet onderschatten dat de keizer nam, omdat het leger, de voornaamste steunpilaar van zijn bewind, nog in grote meerderheid heidens was. Anderen wijzen erop dat het christendom met zijn vooruitzicht op een leven na de dood mee geprofiteerd heeft van het succes van de mysteriegodsdiensten (Demeter, Isis, Cybele, Sol Invictus, Mithras) en dat het uiteindelijke succes toevallig is gekomen wegens de keuze van keizer Constantijn. Recente studies hebben echter diepgaande verschillen blootgelegd tussen het jonge christendom en de mysteriegodsdiensten.

De aanhangers van de mysteriecultussen vertonen overeenkomsten met de West-Europese mens van het einde van de twintigste eeuw. Wij voelen ons meer op ons gemak met de overvloed van religies en filosofieën die naast mekaar bestonden gedurende de eerste drie eeuwen van onze tijdrekening: naast de bovengenoemde cultussen was er nog het neo-platonisme en neo-pythagorisme, de gnosis waar niet zozeer geloof maar eerder filosofische kennis op de voorgrond trad en waarvan de talloze apocriefe evangeliën (Thomas, Judas,...) de schriftelijke getuigen zijn,... een multiculturele wereld avant la lettre als het ware.

Ook in het heidendom was een juist vereren van de goden een aangelegenheid van het grootste belang: atheïsme, het ontkennen van het bestaan van de goden van de polis is gedurende de hele Oudheid een misdaad geweest (cfr. de beschuldigingen tegen Socrates). Geen enkele cultus eiste echter exclusiviteit op en zo vonden regelmatige gelijkschakelingen plaats tussen goden (syncretisme); het christendom verwierp echter volledig de coëxistentie en lokte zo een ideologische strijd uit, want slechts één van de twee kanten kon gelijk hebben. Uiteindelijk vonden zowel christenvervolgingen als vervolgingen van heidense erediensten weerklank in brede bevolkingslagen (de meeste christenvervolgingen tot het midden van de derde eeuw gingen uit van de plaatselijke bevolking, terwijl de autoriteiten dikwijls op de rem gingen staan; later konden de bisschoppen rekenen op knokploegen om heidense plechtigheden te verstoren en tempels te verwoesten). De keizers na Constantijn stelden heidense offers gelijk met magie en dat maakte strenge maatregelen tegen het heidendom aanvaardbaar, omdat de keizers kwaadwillende magie vreesden. Het is niet verwonderlijk dat de keizers ten slotte een positieve houding gingen aannemen tegenover een geloof dat het pacifisme van het eerste uur had afgezworen, zich niet meer verzette tegen de bestaande orde in de maatschappij (wat het aanvaardbaar maakte voor de rijke bovenlaag), maar tezelfdertijd solidariteit en naastenliefde predikte (en zo ook de armen aan zich bond) en aandacht voor eenvormige leerstellingen koppelde aan behoud van de antieke schooltradities.

  • R. Lane Fox, De Droom van Constantijn, heidenen en christenen in het Romeinse Rijk 150-350, Agon, 1989
  • D. Praet, De God der goden. De christianisering van het Romeinse Rijk, Kok Agora/Pelckmans, Kampen/Kapellen, 1995
  • P. Veyne, Quand notre monde est devenu chrétien (312-394), Editions Albin Michel, Parijs, 2007

De ineenstorting van het West-Romeinse rijk had de kerstening van Noord-Gallië een ernstige slag toegebracht. In de zevende eeuw werd het verloren gegane terrein teruggewonnen (in ons land werden toen de eerste kloosters gesticht). De bekering van onze gewesten was echter niet alleen te danken aan de zendingsijver, maar ook aan de steun van de Frankische koning, die hiermee zijn machtsbasis wou uitbreiden, en van plaatselijke grootgrondbezitters, die in een maatschappij, waarin clan- en familierelaties hoogst belangrijk zijn, de doorslaggevende stoot tot bekering konden geven. De Kerk betaalde hiervoor wel een prijs. Vooreerst was het christendom daarom veel minder populair bij de Saksen, Friezen en Denen, omdat die de politieke tegenstanders waren van de Frankische expansie. Ten tweede schonken plaatselijke potentaten niet alleen grond om de eerste kerk te bouwen, maar behielden zich ook het grootste deel van de inkomsten voor en veel invloed in de keuze van de pastoor of abt, die in vele gevallen ook nog familieleden waren. Het is duidelijk dat dit systeem van eigenkerken tot misstanden zou leiden. Vele plattelandspastoors waren slecht of nauwelijks theologisch gevormd, zodat enkelingen er soms eigenzinnige religieuze opvattingen op nahielden. In de achtste eeuw riepen vele Gallo-Romaanse concilieverslagen nog op tot strijd tegen drukbezochte heidense sanctuaria op het platteland.

Om die reden is de Kerk altijd voorstander geweest van een sterk centraal gezag. De tanende macht van de Merovingers vormde wel een probleem. Bovendien had de Paus ook militaire steun nodig tegen de Longobarden in Italië, zeker na hun verovering van Ravenna en de rest van het Byzantijnse exarchaat. Op Byzantium zelf viel niet te rekenen, omdat de Oost-Romeinse keizer in een strijd op leven en dood was gewikkeld met de Arabieren en niet veel interesse betoonde voor de resterende bezittingen in het Westen. De interne ontwikkelingen in het Frankische rijk boden echter uitkomst.

De Karolingische hofmeiers Pepijn van Herstal en zijn zoon Karel Martel hadden hun concurrenten binnen de adel uitgeschakeld en de opperste macht veroverd. Karel regeerde zelfs zonder zich de moeite te getroosten een Merovingische schijnkoning aan te stellen.

Deze situatie kon echter niet blijven duren. De Karolingers misten echter het oeroude Germaanse koningsheil, een heidens aurora dat het koningshuis omgaf. De Kerk bood echter een oplossing via de zalving (zoals bij de oude koningen van Israël). De Paus liet ook horen een machtswissel niet ongenegen te zijn. Zo werd de zoon van Karel Martel, Pepijn de Korte, koning in 751. Drie jaar later trok hij de Alpen over, heroverde het exarchaat en schonk het aan de Paus, waarmee de basis werd gelegd van de Kerkelijke Staten. In 768 volgde zijn zoon Karel hem op. Hij beschouwde zich als de van God geroepen beschermheer van de Kerk. De zorg voor de Kerk en het zedelijke peil van geestelijken en bevolking is een verplichting van het koninklijke ambt. Daarmee volgde hij een staatsleer zoals die was ontwikkeld door Augustinus in zijn De Civitate Dei en door Paus Gelasius (de wereldlijke en geestelijke macht zijn gescheiden – onafhankelijkheid van de Kerk! –, maar binnen een christelijke staat werken beide wel samen aan dezelfde doelstellingen, namelijk een christelijke maatschappij grondvesten en beschermen tegen externe en interne vijanden).

Zo konden machtsuitbreiding en bekeringsijver samengaan, zoals de bepaald niet zachtzinnig gevoerde veldtochten tegen de Saksen en de strijd tegen Slaven, Avaren, Longobarden en Spaanse Arabieren bewijzen. Aan zijn hof omringde hij zich met uit de geestelijke stand afkomstige raadgevers, zoals Alcuïn van York, Paulus Diaconus en Petrus van Pisa uit Italië, Theodulf uit Spanje en de Franken Einhard en Angilbert. Zij inspireerden de Karolingische Renaissance.

Karel wou dat de kloosters zouden uitgroeien tot de behoeders van de klassiek-antieke en christelijk-antieke literaire tradities. Elke kathedraal (bisschopskerk) diende een domschool te hebben.

Later zullen in Frankrijk de benedictijnen en vooral de cisterciënzers een veel voorzichtiger houding aannemen tegen onderwijs op basis van werken uit de klassieke Oudheid. De Kerk heeft altijd een dubbelzinnige houding aangenomen tegenover de antieke erfenis, zeker in perioden van theologische twisten.

In het begin van zijn regering gaf Karels zoon Lodewijk zijn steun aan Benedictus van Aniane om het kloosterwezen te reorganiseren. De regel van Benedictus van Nursia werd haast overal doorgevoerd en de gebruiken van het Ierse en Oosterse monnikenwezen moesten verdwijnen. Aan het feit dat Benedictus van Aniane en andere geestelijken een voorname rol speelden aan zijn hof, dankt Lodewijk trouwens zijn bijnaam 'de Vrome'.

De achthoek van de paltskapel in het paleis te Aken symboliseert de goddelijke harmonie in de Schepping en de omtrek van 144 voet stemt overeen met het getal der engelen in het Hemelse Jeruzalem dat de hoofdrol opeist in de Apocalyps van Johannes en ook altijd een prominente plaats in de middeleeuwse kunst zal innemen. De troon staat op de eerste verdieping in het westen, tegenover het oosten, waar het oog van de keizer valt op het mozaïek in de koepel met de 24 ouderlingen en Christus op de achtste dag van het Laatste Oordeel. Wanneer de gewone gelovigen de omgang (deambulatorium) van de octogoon betreden, hebben zij echter geen zicht op de koepel. Pas onder de koepel kunnen zij nederig opkijken naar Christus en zijn afgezant op aarde, de Keizer. Later werd de troon het doel van een bedevaart, waarbij de pelgrims onder de stenen zetel doorkropen. Ravenna en de keizerlijke paleiskapel te Constantinopel pasten als inspiratiebron in dit bouwproject van Karel de Grote.

Martelaren, heiligen, relikwieën en bedevaarten

Wij zijn gewoon om de kerk te zien als een plaats waar de gelovigen uit de parochie samenkomen om te bidden en de eucharistie te vieren. De vroegchristelijke basilieken staan trouwens aan het begin van deze traditie.

Archeologen vonden in de buurt van Muizen bij Mechelen resten van een houten kerkje uit de Karolingische tijd. Het mat slechts 8,5 bij 3,5 meter. De geringe afmetingen vallen ook op bij andere preromaanse gebouwen, zoals in Spanje onder de Wisigotische vorsten, in Italië onder de Longobarden en in het Angelsaksische Engeland.

Dit kan niet alleen het gevolg zijn van de geringe bevolkingsdichtheid, maar ook van het feit dat de kerk enkel gebruikt werd bij belangrijke kerkelijke feestdagen zoals Pasen en dan nog zal het kerkgebouw enkel plaats hebben geboden aan de clerus en belangrijke personen. De rest van de bevolking zal waarschijnlijk de plechtigheid buiten gevolgd hebben.

De nadruk lag telkens op het koor en dit was enkel voor de clerus toegankelijk, zoals nu nog gebruikelijk is in kerken van de orthodoxe eredienst. Trouwens tot in de 17de eeuw was het koor in onze kerken van het schip gescheiden door het doksaal (in de vorm van een balustrade rijk versierd met beeldhouwwerk). Ze werden bijna alle afgebroken, zodat, met onze blik op het koor en de celebrerende priester, wij een heel ander beeld hebben van de kerk dan onze middeleeuwse voorouders.

In de vroege Middeleeuwen was de kerk echter meer een heiligdom. Het kerkgebouw vervulde een functie in de verering van martelaren en heiligen en was gewoonlijk opgetrokken rond of boven hun graf. Deze traditie was al in de vierde eeuw begonnen te Rome.

Op het einde van de derde of in het begin van de vierde eeuw werden in de catacomben van Domitilla de lichamen van twee martelaren in een crypte bijgezet. Paus Damasus (366-384) bouwde om de crypte een basiliek die door zijn opvolger Siricius (384-399) werd vergroot. De vloer van de basiliek lag op hetzelfde niveau als de tweede laag galerijen en enkel het bovenste gedeelte van het middenschip met twee rijen halfronde ramen en een open dakstoel kwam boven de grond uit. Het graf bevond zich onder het altaar, waarvan de belangrijkheid werd benadrukt door een marmeren baldakijn (ciborium). In de Sint-Pietersbasiliek heeft paus Gregorius de Grote het graf van de apostel op dezelfde manier een plaats gegeven in de architectuur.

In ons deel over de steden hebben wij al aangeduid hoe vereringplaatsen van heiligen kristallisatiepunten konden zijn in de groei van een stad (Tours, Xanten). Een ander voorbeeld is Auxerre. Het graf van de heilige Germanus 378-448 (Gallo-Romeins aristocraat die eerst een loopbaan doorliep van hoge ambtenaar in dienst van de keizerlijke regering, in 418 door bisschop Amatus van Auxerre tot zijn opvolger werd aangeduid en tenslotte het laatste deel van zijn leven doorbracht aan het keizerlijk hof te Ravenna als raadgever van de keizerin-moeder Galla Placidia) ligt onder drie tongewelven. De ruimte (confessio) was omgeven door een deambulatorium en was enkel voor geprivilegieerden toegankelijk langs twee kleine gangen. Het gewelf boven het graf is bezaaid met sterren, wat een navolging van Ravenna is.

De gewone pelgrims bleven op de omgang, waarop drie kapellen uitgeven. Eén ervan bevat de oudste fresco's van Frankrijk die het proces, de veroordeling en de steniging van de heilige Stefanus, de eerste christelijke martelaar, tot onderwerp hebben. De pelgrims konden ook een doek laten zakken op het graf vanuit de bovenkerk om zo deelachtig te worden aan de heilzame kracht.

Tenslotte was zelfs een volledig graf niet meer noodzakelijk en konden bewaarplaatsen van relikwieën ook tot druk bezochte bedevaartsoorden uitgroeien. Hoewel naar onze maatstaven de nabijheid opzoeken van beenderen, waarvan men een weldoende kracht verwacht, eerder aan magie en heidense gebruiken herinnert, vond de Kerk het raadzaam dit waarschijnlijk toch moeilijk uit te roeien gebruik te aanvaarden. Bedevaarten waren trouwens een belangrijke bron van inkomsten.

De bedevaartsplaats met de meeste weerklank was Santiago de Compostela, waar zich, naar men aannam, het graf van de apostel Jacobus bevond. Jacobus werd de patroonheilige in de heilige oorlog van de Reconquista. Zijn bijnaam is immers 'Matamoros', Moren-doder. De weg naar Compostela, door zovelen gegaan in de Middeleeuwen en met weergevonden aantrekkingskracht in de hedendaagse tijden, werd de route waarlangs de Romaanse kunst zich zou verspreiden: Toulouse, Conques, Vezelay, Saint-Gilles, Le Puy, Moissac.

De abdijen waren rustplaatsen en het bezitten van relikwieën vormde een bijkomende aantrekkingskracht. De mobiliteit bevorderde de verspreiding van artistieke en religieuze denkbeelden. Pleisterplaatsen langs de route groeiden uit tot steden.

De Romaanse kunst

De Romaanse kunst viel samen met het hernieuwde materiële en spirituele dynamisme van Europa. Dit dynamisme kwam tot uiting in een sterke demografische groei vanaf 1000, een grootschalige ontginningsbeweging (de agrarische ontginning verrijkte de abdijen en kloosters) en de kruistochten. Hoewel het politiek saldo daarvan negatief is (toenemende haat tussen islam en christendom, verzwakking van Byzantium) hebben de contacten met de zoveel rijkere Byzantijnse en Arabische wereld een vruchtbaar en duurzaam gevolg gehad.

Door de verdeling van het Karolingische Rijk na het verdrag van Verdun kende de relatie Kerk — Staat een verschillende evolutie in elk rijksdeel. In Oost-Francië, later het Heilig Roomse Rijk, deed de keizer beroep op bisschoppen als bestuurders om regionale, erfelijke dynastieën te vermijden. Hierdoor kreeg hij echter een doorslaggevende stem in de bisschopsbenoemingen en deze politiek zou uiteindelijk leiden tot de Investituurstrijd tussen paus en keizer die pas in 1122 met het Concordaat van Worms werd beëindigd.

In West-Francië, het latere Frankrijk, verviel het centrale gezag vlug en riskeerde de kerk weer de speelbal te worden van ambitieuze leenmannen. Daartegen kwam een beweging op gang, onder meer in het klooster van Cluny. Het was niet het enige en volgens de mening van sommige historici zelfs niet het belangrijkste, maar het is wel belangrijk voor ons vanuit kunsthistorisch standpunt.

Door het opleggen van Godsvredes trachtte de Kerk de verwoestende conflicten tussen de feodale adel, indien niet te stoppen, dan toch verregaand te beperken.

De basiliek: het Latijnse kruis in steen

De mens heeft al zijn belangrijke gedachten neergeschreven in steen. (Victor Hugo)

De Romaanse abdijkerk vertrok van het grondplan van een vroegchristelijke basiliek, waaraan de bouwheren een transept toevoegden, zodat een kruisvorm ontstond. Aan de zuidkant had men zo al twee zijden van het vierkant van het kloosterhof, waar de monniken lazen, baden en mediteerden. De oostelijke apsis bouwden ze uit tot een koor, waar de liturgie plaats vond met de gregoriaanse gezangen. Om de heiligheid van deze plaats te benadrukken, om de symboliek van de hemel architectonisch uit te drukken en om de akoestiek te verbeteren, wensten ze haar in steen te overwelven.

zicht op Notre-Dame-de-Porporières vanuit het zuiden
Eén van de wezenlijke kenmerken van de Romaanse bouwkunst is de geleding: de uitwendige architecturale onderdelen weerspiegelen de interne indeling van het gebouw. Dit essentieel kenmerk vinden we terug tot in de kleinste bouwwerken. Op de grens tussen de Vaucluse en de Drôme, met een schitterend uitzicht op de Mont Ventoux, ligt het kerkje van Notre-Dame-de-Porporières in het gehucht Mérindol-les-Oliviers.
De klokkentoren staat in de noordwestelijke hoek van de kruising tussen schip en transept en volgt in zijn monumentaliteit duidelijk Lombardische voorbeelden.
Het koor eindigt op een kleine, rechthoekige apsis met spitstongewelf. Tussen de apsis en de kruising zien we twee tongewelven, waarbij de gordelboog van het lagere gewelf het boogvlak van het hogere ondersteunt. (Foto: La Drôme Romane, Plein Cintre Editions p. 114)
Buiten daalt onze blik van de toren naar de drie aansluitende niveaus van respectievelijk het transept, het koor en de kleine apsis.

In de Oudheid hadden de Romeinen vooral basilica's en thermen overwelfd. Ze gebruikten hiervoor ton- en kruisgewelven. Een tongewelf is gewoon een opeenvolging van bogen, terwijl bij een kruisgewelf op vierkant grondplan twee tongewelven mekaar loodrecht snijden. De architecten ondervonden al snel dat ze moesten rekening houden met de breedte van de beuken, met de keuze tussen een vierkant of rechthoekig grondplan en met de hoogte van het gewelf.

schip van Sant Pere de Rodes schip van Sant Pere de Rodes
Tongewelven in Sant-Pere-de-Rodes (Spaans Catalonië); de gewelven zijn opgetrokken tussen gordelbogen die rusten op twee boven elkaar geplaatste zuilen met Corintische kapitelen. De zuilen staan op hun beurt op een sokkel. Dit is duidelijk een antieke invloed, die we trouwens in Zuid-Spanje ook terugvinden in de moskee van Cordoba.

De bouwgeschiedenis van de abdijkerk van Tournus vormt hiervan een ander mooi voorbeeld. Rond het jaar 1000 bouwden de monniken van Tournus vóór hun abdijkerk een narthex die ze, in tegenstelling tot de platte dakbedekking van het schip, overwelfden: de centrale beuk, door twee massieve pijlers ingedeeld volgens een vierkant grondplan, kreeg een kruisgewelf; de twee smallere zijbeuken stutten de druk van de centrale gewelven en van het te herbouwen schip met een dwars tongewelf.

Daarna (vanaf 1020-1030) zouden de bouwheren het grondplan doortrekken in het schip, waar een half tongewelf over de zijbeuken de kruisgewelven van het middenschip zou schoren. Het was immers de bedoeling de breedte van dit middenschip in lijn te brengen met de smallere afmetingen van het koor en van de narthex.

Toen schrokken ze er waarschijnlijk voor terug om een kruisgewelf op zo'n grote hoogte op te trekken. Ze kozen dus terug voor een rechthoekig grondplan en lieten enorme pilaren metselen. Om het zware gewicht van het tongewelf te dragen, volgden de pilaren mekaar snel op. De monniken behielden de oorspronkelijke breedte van het schip, waardoor de zijbeuken een vierkant grondplan kregen dat ze bedekten met een kruisgewelf.

Toen het tongewelf kort na afwerking echter instortte, vervingen ze het door dwarse tongewelven op gordelbogen (laatste kwart elfde eeuw), waarvan de oudste afwisselend in rode en witte steen. Dit verklaart de asymmetrie tussen de gewelven in de narthex en in het schip. Hoewel technisch een heel goede oplossing, kregen de dwarse tongewelven elders geen gunstig onthaal, omdat de blik van de gelovigen op het koor geen vloeiende beweging meer kende.

gewelven narthex abdijkerk Tournus gewelven middenschip abdijkerk Tournus

Tribunes boven de zijbeuken, machtige steunberen en dikke muren vingen de druk van de zware tongewelven op de middenbeuk op. Kruisgewelven overspanden de zijbeuken en later ook het middenschip. Toen dit breder werd om grotere kerken te kunnen bouwen, overspanden de graten van het kruisgewelf een rechthoekig grondplan. Deze moeilijkheid werd opgevangen met een bijkomende dwarse boog in het midden, zodat een zesdelig gewelf ontstond (Caen 1120, Laon, Sens). Het metselen van ribben (begonnen door Anglo-Normandische – Durham na 1100 – en Milanese architecten &ndash Sant' Ambrogio in Milaan, begonnen in 1080, overwelfd in 1117 –) gaf een definitieve, nog solidere oplossing.

Om de kruising tussen schip en transept te overwelven deden ze een beroep op het koepelgewelf. Koepels waren in de Oudheid bekend, maar altijd op cirkelvormige grondplannen. Byzantijnse architecten zorgden voor een echte kunsthistorische doorbraak, toen ze erin slaagden een koepel te plaatsen op een vierkant grondvlak. De overgang van vierkant naar cirkel gebeurt dan via een achthoekige tamboer, via pendentieven, gemetselde boldriehoeken, of via trompen in de muurhoeken. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is de koepel van de Hagia Sophia te Constantinopel (nu Istamboel), gebouwd onder de regering van Justinianus. Ook de Ommayaden in islamitisch Spanje maakten graag gebruik van koepels, zoals in de mihrab (gebedsnis gekeerd naar Mekka) van de grote moskee te Cordoba.

Het koor met apsis aan het oostelijke einde van het schip werd omgeven met een omgang om de pelgrims gemakkelijker te doen circuleren en met uitstralende kapellen om meerdere missen tegelijk te kunnen opdragen.

In de Franse Périgord (Périgueux, Souillac) zijn er ook kerken, waarvan het schip is overwelfd met koepels, zoals in de San Marco te Venetië, maar deze republiek had dan ook directe bindingen met Constantinopel. Naar welke voorbeelden de bouwmeesters in de Périgord zich hebben gericht, is nog verre van duidelijk.

Regionale verscheidenheid

Ondanks de regionale verscheidenheid dienen we toch altijd voor ogen te houden dat de Romaanse kunst een Europese kunst is. De gemeenschappelijke kenmerken, de Romano more, overwegen. Dit betekent niet alleen dat de bouwheren van de elfde eeuw teruggrijpen naar Romeinse bouwtechnieken, maar zich voor het grondplan ook richten naar voorbeelden als de vroegchristelijke basilieken in Rome zelf; zo vertaalden ze in hun bouwprojecten de hernieuwde en versterkte banden met Rome die samenvielen met de hervorming van het kloosterwezen en het herstelde prestige van het pausdom. Daarom vallen nauwe persoonlijke contacten met Rome dikwijls samen met kunsthistorische vernieuwing, waarbij in zekere mate wordt gebroken met bestaande, inheemse tradities. Zo werd Oliba, zoon van de graaf van Cerdagne, eerst monnik in Cuxa, daarna abt van Ripoll (Spanje) om tenslotte terug te keren naar Cuxa, waar de monniken hem in 1008 verkozen tot abt, positie die hij cumuleerde met de waardigheid van bisschop van Vic (stad in Spaans Catalonië). Hij reisde niet zoveel als zijn beroemde voorganger Garin (die de doge van Venetië overtuigde om monnik in Cuxa te worden), maar twee reizen naar Italië en Rome waren voldoende om een sterke stempel te drukken op de vroegste Romaanse bouwkunst in de Roussillon: namelijk de toepassing op grote schaal van absidiolen en de hierna besproken lisenen (bandes lombardes) en rondboogfriezen.

De theorie van de regionale scholen is afkomstig van kunsthistorici uit de 19de eeuw. De feodale versnippering van Europa in vorstendommen, het aan de grond gebonden zijn van het grootste deel van de bevolking en de gebrekkige communicatiemiddelen konden niets anders dan leiden tot een regionalisering van de kunst. Dezelfde kunsthistorici verklaarden afwijkingen door invloeden van andere streken door geografische nabijheid (dat gold vooral voor bouwwerken in grensgebieden) of door contacten op lange afstand (diplomatieke missies, handelsbetrekkingen en pelgrimstochten). De beroemde specialist van de Romaanse kunst, Emile Mâle, schreef op die manier de veellobbige (polylobés) en klaverbladvormige (trilobés ou tréflés) gewelven en mozaïekversieringen van de kathedraal van Puy-en-Velay en van de Notre-Dame-du-Port van Clermont toe aan invloeden uit islamitisch Spanje. Moderne studies tonen echter aan dat de gelijkenissen voortkomen uit een gemeenschappelijke inspiratiebron: de antieke Oudheid en de Byzantijnse kunst. Het gevolg was dat ze bij elke architectonische bijzonderheid dadelijk een zoektocht startten naar invloeden. De bouwheren (abten, bisschoppen en kanunniken van kapittels) hadden gewoonlijk duidelijke opvattingen over hoe hun kerk er moest uitzien. Het was niet zo dat ze uit de vele voorbeelden in Europa lukraak onderdelen kozen omwille van vage esthetische voorkeuren. In het voorwoord van La Drôme romane, Plein Cintre Editions, Taulignan, 1989, vertolkt E.H. Robert Ferrier ook deze mening:

C'est que depuis cent ans les historiens de l'art, accrochés à leur théorie des écoles régionales, ont été totalement déroutés par des architectures et des décors sculptés, à leurs yeux incohérents... On imaginait alors des influences auvergnates, poitevines, bourguignonnes, comme si le maître d'œuvre de 1095, négligeant les traditions, était allé puiser bien loin des éléments disparates pour en faire un édifice harmonieux.

Ondanks de Asturische en Mozarabische (Spaanse christenen die hun geloof hadden behouden, maar de Arabische taal en cultuur omarmd) tradities, zal de Romaanse kunst in Noord-Spanje en Catalonië toch vooral schatplichtig zijn aan Bourgondische tradities door de bijdrage van de abdij van Cluny aan de ideologie van de Reconquista en de daaropvolgende reorganisatie van de Spaanse kerk. Langs de bedevaartswegen naar Santiago de Compostela verspreidde de Romaanse kunst zich in Noord-Spanje. Olivier Poisson (Promenades en Roussillon roman, Editions Zodiaque, 2003) schrijft over de abdijkerk van Cuxa:

...les arcs de pierres noyées dans un abondant mortier ont tous la forme outrepassée... il s'agit plus, là encore, d'un héritage antique que d'une imitation de l'architecture musulmane, même s'il est probable que les bâtisseurs de la Marche d'Espagne du Xième siècle n'ignoraient pas la civilisation brillante de leurs voisins du sud de l'Ebre.
  • Chrétiens et Musulmans autour de 1100, Les Cahiers de Saint-Michel de Cuxa 35, Codalet, 2004, in het bijzonder volgende artikels:
  • X. Barral i Altet, Sur les supposées influences islamiques dans l'art roman: l'exemple de la cathédrale Notre-Dame du Puy-en-Velay, Les Cahiers de Saint-Michel de Cuxa 35, Codalet, 2004, p. 115
  • C. Roux, Arcs trilobés et polylobés dans l'architecture romane. A propos des tribunes de Notre-Dame du Port de Clermont, ibidem, p. 119
  • Q. Cazes, A propos des "motifs islamiques" dans la sculpture romane du sud-ouest, ibidem, p. 167

In Duitsland sluit de Romaanse kunst naadloos aan bij de Karolingische en Ottoonse kunst (in de 10de eeuw beleefde het Heilig Roomse Rijk onder drie keizers met de naam Otto een bloeiperiode). Dit merken we aan het tweede transept en koor aan de westkant. Soms is er geen echt portaal en sluit een enorme westbouw met torens het westkoor af (Maastricht, Marmoutier in de Elzas). In Vlaanderen (Doornik) en in Normandië (Caen) ontbrak een westkoor, maar de gevel werd geflankeerd met hoge torens en ook de kruising van schip en transept werd beheerst door een massieve vieringtoren.

Bourgondië vormde een kruispunt tussen Duitse, keizerlijke tradities (de achthoekige koepel en de vele torens in Cluny) en Romeinse invloeden (de gewelven, de pilasters in Autun). Ook in Tours en Chartres, centra dicht bij het kroondomein, vallen de torens op.

De Romaanse bouwkunst in Auvergne begint met de kathedraal van Clermont (946). De onafhankelijkheid van de kerk tegenover de lokale heren, de aanwezigheid van enkele prominente figuren zoals Gerbert van Aurillac, geleerde en paus, Sint-Odilon, abt van Cluny van 994 tot 1049, Robert de Turlande, stichter van de orde van Chaise-Dieu (Casa Dei) en de centrale ligging op de pelgrimroutes naar Santiago de Compostela hebben van Auvergne één van de bakermatten van de Romaanse kunst gemaakt. Het grondplan van de kathedraal van Clermont inspireerde eveneens dat van de kerken Saint-Sernin in Toulouse, Saint-Martin in Tours en Saint-Martial in Limoges.

De Provence was schatplichtig aan haar antieke verleden: Corintische zuilen en klassieke frontons in Saint-Restitut en in de kapel van Saint-Gabriël.

portaal met fronton van de kerk van Saint-Restitut portaal met fronton van de kapel van Saint-Gabriël nabij Arles

De westelijke gevel van Saint-Paul-Trois-Châteaux is bijna een afdruk van de ereboog van Glanum; zelfs de kapitelen zijn weggelaten, omdat de boog in Glanum al heel snel zijn attiek en fronton kwijtspeelde en dus ook geen zichtbare kapitelen meer heeft.

door Glanum geïnspireerde westgevel kathedraal Saint-Paul-Trois-Châteaux stadsboog van Glanum

De kerk Notre-Dame-de-Beaulieu te Mirabel-aux-Baronnies heeft boven een fries van uitstekende gebeeldhouwde maskers en dierenkoppen een klassiek fronton met een kroonlijst met eivormige versieringen en mét uit een kapiteel bestaande acroteria die we eerder verwachten bij een Griekse tempel. Ook de kathedraal Saint-Trophime in Arles met de processie van beelden (heiligen, uitverkorenen, verdoemden) op twee niveaus naast het indrukwekkende timpaan volgt de opbouw van een triomfboog.

Saint-Trophime Arles klassiek fronton

Rondboogarcaden vinden we eveneens op de gevel van de kapel van Val des Nymphes (in de buurt van Saint-Paul-Trois-Châteaux). De klokkentoren van Notre-Dame d' Aubune (tussen Gigondas en Beaumes-de-Venise) is op elke zijde versierd met antieke pilasters; de galmgaten hebben rondbogen en zijn omkaderd door zuilen met rechte of gedraaide cannelures en versierd met plantmotieven (druivenranken, acanthusbladeren) en grimastrekkende gezichten.

antieke vormen in gevel van kapel Val des Nymphes nabij Saint-Paul klassieke motieven in arcaden

Catalonië verwerkte Wisigotische en Mozarabische (de cultuur van Spaanse christenen die aansluiting zochten met de islamitische beschaving) elementen: hoefijzerbogen te Saint-Michel-de-Cuxa, kapitelen en latei in Saint-Pierre-de-Rhèdes te Lamalou-les-Bains. In deze kerken en in de vroegere abdijkerk van Saint-André grepen de bouwheren terug naar de techniek van de muurdammen (lisenen). In het Frans heten zulke muurdammen bandes lombardes.

in de bovendorpel (latei) van de toegangsdeur in de zuidgevel van de kerk van Rhedes zijn Christusmonogrammen in Arabisch schrift gegrifd koor met lombardische bogen in voormalige abdijkerk van Saint-André (Pyrenées orientales)
Christusmonogrammen in Arabisch schrift in de bovendorpel (latei) van de zuidelijke toegangsdeur van de kerk van Rhedes; koor met lombardische bogen in voormalige abdijkerk van Saint-André (Pyrénées-Orientales)

De Longobarden waren een Germaanse stam die na 568 het Italiaanse schiereiland was binnengevallen en vrij snel voor een groot stuk de moeizame Byzantijnse herovering onder Justinianus ongedaan maakte. In Italië waren de Romeinse metsel- en steenhouwertechnieken goed bewaard gebleven. In 643 erkende de Longobardische koning Rotharis in een oorkonde de privileges van de bouwmeesters, de magistri comacini (genoemd naar Como in Lombardije, maar de meesters kwamen uit heel Italië). Muurdammen verstevigden het metselwerk van de muren en rondboogfriezen versterkten de muurkragen. Voorbeelden van laat-Romeins en Byzantijns metselwerk dat deze bouwmeesters inspireerde, vinden we terug in Ravenna, de hoofdstad van het exarchaat, zetel van de Byzantijnse gouverneur (exarch): lisenen breken de muurvlakken van de achthoekige San Vitale en blinde arcaden doen hetzelfde met de gevel van het mausoleum van keizerin Galla Placida. Later zouden ook de architecten van de eerste Romaanse kunst in de Provence, in de Languedoc (Saint-Polycarpe, Saint-Pierre-de-Rhèdes, Saint-Michel-de-Cuxa, Saint-Guilhem-le-Désert (foto links) en Siran (foto midden) en in Catalonië (San Quirze de Colera, San Pere de Rodes) veelvuldig gebruik maken van Lombardische muurdammen, vooral op de apsis. Ook in Bourgondië (Tournus (foto rechts), in het Maasland en in Duitsland, gebieden met een sterke Karolingische invloed, vond het Lombardische fries veel navolging.

gevel van abdijkerk van Saint-Guilhem-le-Désert kapel Saint-Germain te Siran - Languedoc gevel van de abdijkerk Saint-Philibert in Tournus met twee torens van de omwalling van de abdij

  • De vooraanstaande rol die de abdij van Cuxa in de geschiedenis van de Romaanse kunst speelde, vond zijn bevestiging in de oprichting van een studiecentrum dat sinds 1969 elk jaar de Journées romanes organiseert, wetenschappelijke colloquia waar internationaal gerenommeerde kunsthistorici hun bevindingen over de Romaanse kunst in al haar facetten uitwisselen. Het centrum neemt nadien de verslagen op in Les Cahiers de Saint-Michel de Cuxa.

Het timpaan en het Laatste Oordeel

In West-Europa, waar de bekering tot het christendom nog maar oppervlakkig was, moest angst de nodige religieuze discipline aankweken, angst voor het hiernamaals, voor de hel.

Christus verschijnt op de timpanen als rechter van het Laatste Oordeel, het eindgericht waarop alle onrechtvaardigheden, alle hardheid van het aardse bestaan worden rechtgezet. Zoals in het Dies Irae staan op het timpaan te Conques aan de rechterzijde van de Heiland de goeden (we herkennen o.m. Maria, Sint-Pieter, de eremiet-stichter van de abdij, de abt-bouwheer, Karel de Grote die de abdij rijkelijk begiftigde). De profeten, apostelen en heiligen staan onder bogen, zoals op de vroegchristelijke sarcofagen te Rome en langs de Alyscamps te Arles. Alle personages zijn ordelijk gerangschikt en ademen rust en vrede uit. In de wanorde aan de linkerzijde ondergaan de slechten (de hebzuchtigen, de overspelige vrouw en haar minnaar, de kwaadspreker, de lichtzinnige muzikant, de muntvervalser, de ontrouwe monniken, de roofridder) de verschrikkelijkste martelingen van de hel.
(Het tympaan van Conques was inderdaad in de hiervoor gebruikte kleuren geschilderd.)

Het timpaan van het Romaanse plattelandskerkje, eertijds zetel van een priorij, te Sainte-Jalle in de Provence is heel eenvoudig, maar verhaalt toch op zijn manier de keuze tussen goed en kwaad. Van links naar rechts staan afgebeeld: een haan, een man met een staf, een andere man met een uil (of valk?) en een muzikant. De uil als nachtelijke roofvogel en gezel van de Duisternis staat voor de schraapzucht, de muzikant verbeeldt de lichtzinnigheid, terwijl de staf en de haan verwijzen naar de figuur van de Goede Herder, naar de boetedoening, naar de vergeving en naar de bekering, zoals blijkt uit de hymnen van Ambrosius en Prudentius.

De fantasie, in het Latijnse Zuiden gevoed door herinneringen aan de klassieke mythologie, kon zich te buiten gaan aan het creëren van helse, krioelende monsters. Door de kostbare stoffen uit het Oosten kwamen de beeldhouwers ook in aanraking met exotische dieren en fabelwezens uit de Sassanidische en Indische wereld.

Kapitelen en fresco's

De beeldhouw- en schilderkunst stonden eveneens onder Byzantijnse invloed via fresco's, bedrukte zijden stoffen, ivoorsnijwerk en manuscriptverluchtingen, terwijl menselijke afbeeldingen op Romeinse sarcofagen de eerste Romaanse beeldhouwers hebben geïnspireerd.

De bovendorpels van de kerken in Saint-Génis des Fontaines en Saint-André de Sorède waren de eerste stap naar de rijk gebeeldhouwde timpanen. De figuren zijn aangeduid door lichte inkervingen in de steen (laagreliëf) zoals bij het Byzantijnse ivoorsnijwerk. De prachtige kleuren van de fresco's in Berzé-la-ville, de majestatische Christus die als pantocrator (wereldheerser) in de apsis troont, verwijzen naar de kunst in het christelijke Oosten. De benedictijnen van Cluny zouden in contact gestaan hebben met het klooster van Montecassino in Italië, het land dat altijd economische en culturele bindingen had bewaard met Constantinopel en waarvan het zuidelijke deel nog eeuwenlang onder Byzantijns bewind had gestaan, totdat het door de Noormannen werd veroverd. De Romaanse kerken in Zuid-Italië en op Sicilië hebben daarom duidelijk Byzantijnse én Arabische (Palermo was twee eeuwen de hoofdstad van een bloeiend islamitisch Sicilië) invloeden (mozaïeken en spitsbogen in het interieur).

Op de kapitelen vinden we taferelen uit het Evangelie en uit de Bijbel, maar ook monsters, symbool van het Kwade, vertrapt door de helden van het geloof. De kunstenaars gebruikten ook geometrische, plant- en diermotieven en vlechtwerk dat herinnerde aan de exuberante vormen in Ierse manuscripten die op hun beurt echo's leverden van de rijke verbeelding van de Kelten, en aan vormen, ontstaan op de Euraziatische grassteppen en in het geromaniseerde Europa verspreid door de binnenvallende Germaanse volkeren.

De grote muurvlakken lieten veel fresco's toe. De figuren staan in geen enkele verhouding tot de hen omringende ruimte, zonder reliëf of perspectief, soms star volgens de Byzantijnse traditie, dan weer zeer expressief gevoelens van smart of geruststellende zaligheid uitdrukkend. De symboliek was voor de schilder veel belangrijker dan een juiste afbeelding van de werkelijkheid. Fresco's werden echter beschouwd als een mindere kunstvorm. Indien de financiële middelen en de aanwezige technische expertise het toelieten, verkoos men prachtige weefsels, een traditie van Koptische oorsprong, mozaïeken, marmer, ivoren panelen (naar de Byzantijnse diptieken/ tweeluiken) en goud. De goudsmeedkunst stond in hoog aanzien met de prachtige reliekschrijnen, ingelegd met edel metaal en email, kostbare boekbanden met filigraanwerk en gepolijste edelstenen, processiekruisen en liturgisch gerei. Ook de bronssmeedkunst stond in hoog aanzien.

De bronzen kerkdeuren van Hildesheim zijn een goed voorbeeld. In de Maasstreek vervaardigde Reinier van Hoei in het tweede kwart van de twaalfde eeuw enkele meesterstukken zoals de doopvont in de Sint-Bartholomeuskerk te Luik.

Ketters en bedelorden: de strijd om de geesten

De heropbloei van de steden en van de handel vermenigvuldigden de contacten tussen de mensen. Via het Nabije Oosten, Sicilië en Spanje (vertaalcentra van Toledo en Palermo) maakte de westerse intelligentsia voor het eerst kennis met de klassieke filosofie die door Joodse en Mohammedaanse geleerden verder was ontwikkeld. Veeleer dan te speuren naar verbanden met allerlei obscure sekten in het christelijke Oosten, moeten we de opkomst van de katharen of Albigenzen eerder verklaren als een terug aan de oppervlakte komen van de gnosis, die ook onder de vroege christenen al heel wat aanhangers telde. In de gnosis worden christelijke leerstellingen vermengd met ideeën van de Griekse filosofie, meestal van Plato en van neoplatonisten en met het Perzische dualisme. De materie, die onderworpen is aan veroudering, verval en dood kan onmogelijk geschapen zijn door de Goede God. Die God schept enkel een zuivere, spirituele wereld, waartoe ook Christus en de menselijke zielen behoren. De zielen zijn door toedoen van de Boze verbonden met de door hem geschapen materie en opgesloten in lichamen. De leer van Christus is er nu op gericht om ons te bevrijden van de materie en onze ziel terug te verenigen met zijn dubbelganger in de spirituele wereld. Dit gebeurt door het enige sacrament, het consolamentum, de initiatie door handoplegging, die enkel wordt toegekend aan stervenden of aan mensen die al op aarde zich aan een strenge ascese zullen onderwerpen. De katharen kennen niet de doop (water is materie) en het huwelijkssacrament (echtparen brengen kinderen voort en die bestendigen maar de materie). De kruisdood heeft de mensheid niet verlost. De katharen verwerpen de orthodoxe leer dat de mens door zijn gebrekkige wil en door de erfzonde voorbestemd is om te zondigen en zich enkel kan redden door te geloven in Christus (Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven) en enkel door gehoorzaamheid aan de Kerk als zichtbaar heilsinstituut die weg en die waarheid kan vinden. De katharen vormden dus een grote bedreiging voor het instituut 'Kerk'. De reactie was dan ook ongemeen hevig.

Een kruistocht en tussenkomst van de Franse koning vernietigden de katharen, de Occitaanse hoofse cultuur en de autonomie van de Languedoc en Catalonië aan deze zijde van de Pyreneeën.

De Kerk begreep echter dat de kritiek in de eerste plaats door interne hervormingen en door verdieping van de geloofsleer diende bestreden.

De hervorming van de benedictijnse orde door Bernard van Clairvaux, de oprichting van de orde der kartuizers en der premonstratenzers, de predikingen van franciscanen en dominicanen hadden allemaal hetzelfde doel: het vertrouwen van de gewone gelovigen terugwinnen door de weg van de armoede te kiezen in navolging van Christus.

De cisterciënzers mochten hun inkomsten niet uit cijnzen halen, maar moesten zelf door handenarbeid in hun levensonderhoud voorzien. Indien zij hun overschotten verkochten op de markt, mocht de opbrengst niet geïnvesteerd worden in rijke kerken, maar beter in nieuwe gronden, zodat zij ook betrokken waren in de ontginningsbeweging. Het inzetten van lekenbroeders deed echter een verslapping intreden. De franciscanen en dominicanen (ook predikheren) gingen nog een stap verder: ze dienden om hun voedsel te bedelen.

De kerkleiding zag het revolutionaire hiervan in en zij werden vlug elders ingezet, op terreinen zoals onderwijs en de inquisitie.

Het Concilie van Lateranen in 1215 besliste dat de gelovigen zouden worden ingedeeld in parochies, wekelijks de mis moesten bijwonen, minstens één keer per jaar dienden te biechten en ter communie te gaan en de sacramenten niet in een andere parochie mochten ontvangen (zodat afwijkende gedragingen gemakkelijker door de pastoor konden worden ontdekt).

De bedelorden - predikers (dominicanen, franciscanen), die zelf door hun ascetische levenswijze als voorbeeld voor de massa konden dienen, werden gesteund; de controle op scholen en universiteiten werd opgevoerd, de inquisitie ingesteld. In de mis kwam de nadruk te liggen op de eucharistie, waar door de consecratie van de priester het brood en de wijn werkelijk veranderden in het lichaam en het bloed van Christus. In de drie-eenheid komt God naar voor als schepper (van al het zichtbare en onzichtbare, Gods liefde komt tot uiting in de natuur zoals de heilige Franciscus verkondigde), als mensgewordene in Christus, de Verlosser, en als Vertrooster in de persoon van de Heilige Geest.

De gotiek, een menselijkere kunst?

Als opdrachtgever in de kunst zorgde de geestelijkheid ervoor dat de menselijke natuur van Christus werd benadrukt: Jezus als leraar, Zijn lijden (kruisdood, kruisafneming), als zoon van de maagd Maria (Boodschap, Visitatie, Opdracht, Hemelvaart). Dit zou gevolgen hebben voor de iconografie (semantiek van de beelden) van het beeldhouwwerk op de portalen. Daar de kanunniken van de stedelijke bisschopskerken niet meer in kloosterverband leefden, verloor het transept één van zijn bestaansredenen, stak minder ver uit, maar werd aan beide uiteinden voorzien van portalen. De gotische kathedraal heeft zo drie portalen: het westelijke behield meestal de thematiek van het Laatste Oordeel, het noordelijke riep het Oude Testament op, het zuidelijke het Nieuwe met de nadruk op de geboorte, het leven, het onderwijzen en de kruisdood van Christus. In navolging van Ambrosius beschouwden de middeleeuwse theologen het Oude Testament niet als geschiedenis, maar als een aankondiging en een allegorie van het Nieuwe.

Op de linkerzijde van het noordelijke portaal van de kathedraal in Chartres staan Noah, de redder van dieren en het menselijke geslacht, Abraham, die bereid was zijn zoon Izaak te offeren voor God, Jozef die leed als door zijn broers voortverkochte slaaf, Aaron of de hoge priester Samuel die een lam offert; zij kondigen aan, meer nog, verzinnebeelden het Lijden van Christus. Mozes, die zijn volk de Tien Geboden geeft en het eerste Verbond met God sluit, verwijst naar Christus als wetgever. Melchizedek, de priester-koning van het pre-Israëlitische Jeruzalem, wordt vereenzelvigd met Jezus als de Messias. David, zoon van Jesse, wordt op een glasraam afgebeeld met zijn stamboom, de boom van Jesse, die leidt naar Maria en nog eens benadrukt dat Christus als mens op aarde is verschenen.

De plunderingen in Palestina en de inname van Constantinopel tijdens de vierde kruistocht leverden een rijke buit op aan relikwieën in verband met het leven van Christus. Koningen en prelaten gaven schatten uit om een 'echt' stukje van het kruis, van de zweetdoek of van de lijkwade te bemachtigen. Lodewijk IX van Frankrijk kocht o.a. de doornenkroon, een stuk van het kruis en een nagel en bouwde om ze te herbergen de Sainte Chapelle, waarvan de muren als het ware opgelost zijn in glasramen. De leer van de Kerk en de liturgie moesten niet meer geheim gehouden worden. Om de mensen te overtuigen moest de Kerk op dit terrein een opener houding aannemen. Deze strategie sloot aan bij de ideeën van abt Suger, raadsman van Lodewijk VII.

Het koor van zijn abdijkerk Saint-Denis met de graven van alle Frankische en Franse koningen, geldt als het eerste gotische bouwwerk. Volgens hem was God licht. Hij had die idee ontleend bij een Byzantijns auteur, Dionysius, die hij had verward met de Parijse martelaar en beschermheilige van zijn abdij. Deze neoplatonische geschriften stammen waarschijnlijk uit het begin van de zesde eeuw en waren in 758 door de paus aan Pepijn de Korte geschonken. In 807 zond de Byzantijnse keizer een tweede exemplaar aan Lodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote. In de tijd van Karel de Kale maakte Johannes Scotus Erigena een vertaling van de in het Grieks gestelde geschriften. Ook Dante had een grote eerbied voor de schrijver, die nu bekend staat als pseudo-Dionysius.

Om van zijn kerk een tempel van het Licht te maken, verwijderde hij uit het plan doksaal en tribunes. Daar een zwaar gewelf en grote ramen niet samengaan, deed hij een beroep op technieken die al voorkwamen in de Romaanse bouwkunst, maar die hij samensmolt tot een coherent geheel. De kerk kreeg eerst een geraamte van bogen, die het Hemelse Jeruzalem dienden op te roepen. Bovenaan werden de vlakken tussen de zich kruisende bogen opgevuld. De druk werd via de pijlers afgeleid, zodat de muurvlakken vrijkwamen voor grote glasramen. Het algemeen gebruik van spitsbogen verleent aan de kerk een indruk van verticalisme.

Het Ile de France, kroondomein, werd de bakermat van de gotiek die zich uitbreidde naar Picardië, Normandië, Bourgondië en de Loirevallei. Kenmerkende kathedralen zoals Chartres, Parijs, Amiens, Sens, Laon, Noyon, Reims, Le Mans kwamen tot stand. Gebieden waar de invloed van de kroon nog niet groot was, namen de nieuwe stijl, opus francigenum (letterlijk stijl uit Francië afkomstig; de naam gotiek, met pejoratieve betekenis, is door de Italianen gegeven) niet over of integreerden enkel de gotische iconografie in voor het overige Romaanse gebouwen.

De gotische stijl voldeed echter wonderwel in de veroverde Languedoc, waar de bevolking door prediking in de kerken het katharisme diende te vergeten.

Literatuur

Algemene werken:

  • N. Bär, De vroegere Wereld, Europese beeldende kunst tot de 19de eeuw, Gaade, Veenendaal, 1987
  • G. Bartelink, De Geboorte van Europa, van laat-Romeins imperium naar vroege Middeleeuwen, Coutinho, Muiderberg, 1989
  • G. Duby, De Kathedralenbouwers, Agon, 1984, achtste druk 1992
  • H. Jansen, Geschiedenis van de Middeleeuwen, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1978
  • L. Milis, Hemelse monniken, aardse mensen, Ambo, Baarn / Hadewijch, Antwerpen, 1995 (voor een nieuwe, kritische kijk over de werkelijke invloed van abdijmonniken op de Middeleeuwse samenleving)
  • B.S. Myers, T. Copplestone (red.), De Geschiedenis van de Kunst, Atrium, Alphen aan den Rijn, 5de druk, 1993, oorspronkelijk in afzonderlijke delen verschenen bij Uitgeverij W. Gaade w.o.
    • P. Kidson, De wereld der Middeleeuwen
    • J. Lassus, Byzantium en vroeg christendom
  • C. Platt, Panorama van de Middeleeuwen, Gaade, Veenendaal, 1980/ 1988
  • M. Severy (red.), Riddertijd, dagelijks leven in de Middeleeuwen, National Geographic Society, De Haan, 1975
  • R. Toman (red.) e.a., Romaanse Kunst, Köneman, Keulen, 1996

Vroeg-christendom

  • U. Fasola, F. Mancinelli, Catacombes et Basiliques, les premiers chrétiens à Rome, Scala, Firenze, 1981
  • U. Fasola, Guide to Catacomb of Domitilla, Pauselijke Commissie van religieuze archeologie, Vaticaanstad, 1974
  • C. Marabini, De mozaïeken van Ravenna, Atrium, Alphen aan den Rijn,1989
  • C. Schug - Wille, Het Byzantijnse Rijk, in de reeks "Kunst in beeld", Elsevier, Brussel, 1970
  • P. Testini, R. Giordani, Archeologische getuigenissen van het christendom in: L. Fasani (red.), Geïllustreerde Wereldgeschiedenis van de Archeologie, Uitgeverij Helmond, 1981

Preromaanse bouwkunst

  • M. Backes, R. Dölling, De opkomst van het Avondland, in de reeks "Kunst in beeld", Elsevier, Brussel, 1969
  • X. Barral i Altet, Vroege Middeleeuwen, Van de late klassieke Oudheid tot het jaar 1000, Taschen, 2002, Keulen
  • J. Beckwith, Vroeg-Middeleeuwse Kunst, Thames and Hudson Ltd, London, 1964, en W. Gaade, Den Haag
  • D. Bullough, Het tijdperk van Karel de Grote, ICOB, Alphen aan den Rijn, 1980
  • H. Schmitz-Cliever-Lepie, Die Domsschatzkammer zu Aachen, Domskapitel Aachen, 6de druk, 1990
  • E. Stephany, De Dom van Aken, tweede druk,1984, Aken
  • H. Stierlin, Le monde de l' Espagne, Editions Princesse, Paris, 1982 met aandacht voor de Wisigotische, Mozarabische en Asturische kunst en voor de islamitische invloeden

Romaanse kunst

  • B.M. Alfieri, De Dom van Monreale, Atrium, Alphen aan den Rijn, 1989
  • U. Baldini, Florence, Dom en Baptisterium, Atrium, Alphen aan den Rijn, 1989
  • P. Carlier en F. Morin (red.), La Drôme romane, Plein Cintre Editions, Taulignan (Drôme), 1989
  • J. de Chambine, Conques, Art et Tourisme, Paris
  • Collectief, Le Maître de Cabestany, Editions Zodiaque, Paris, 2000
  • C. Delmas, J-C. Fau, Conques, Editions du Beffroi, Millau, 1989
  • O. Poisson, Promenades en Roussillon roman, Editions Zodiaque, Paris, 2003
  • A. Prache, P. Plagnieux, N. Reveyron, D. V. Johnson, Initiation à l' art roman, Editions Zodiaque, Paris, 2002
  • F. Souchal, De hoge Middeleeuwen, in de reeks "Kunst in beeld", Elsevier, Brussel, 1968
  • M. Tobino, De Dom van Pisa, Atrium, Alphen aan den Rijn, 1989
  • Robert Poinard, Tournus: Abbaye Saint-Philibert, Tournus, zonder datum

Over de katharen

  • M. Roquebert, De Godsdienst der Katharen, Editions Loubatières, Portet-sur-Garonne, 1990
  • G. Serrus, Pays cathares, Editions Loubatières, Portet-sur-Garonne, 1990

Over Chartres

  • M. Miller, Chartres, la cathédrale et la vieille ville, Pitkin Pictorials, Norwich