Heraclitus, de duistere filosoof

Volgens Heraclitus krijgen de dingen pas een echt Zijn in het licht van tegenstellingen. Zonder de nacht heeft de poging om het begrip dag te definiëren niet veel zin. Gezondheid krijgt pas inhoud indien er ook ziekte bestaat.
111: "Ziekte maakt gezondheid tot iets aangenaams en goeds, honger verzadiging, vermoeidheid rust."
53: "Oorlog is de vader van alles, de koning van alles. Aan de ene groep wijst hij hun plaats toe als goden, aan de anderen als mensen; sommigen maakt hij slaaf, anderen vrij."
62: "Onsterfelijken sterfelijk, sterfelijken onsterfelijk: de ene groep leeft de dood van de andere, de andere is dood wat het leven van de eersten betreft."
61: "De zee is het zuiverste en het meest onreine water: voor vissen drinkbaar en gezond, voor mensen ondrinkbaar en levensgevaarlijk."
67: "De god is dag en nacht, winter en zomer, oorlog en vrede, verzadiging en honger; hij neemt een andere gedaante aan, zoals olie, wanneer die wordt gemengd met geurstoffen, genoemd wordt naar wat ieder het aangenaamste vindt."
Indien de tegenstelling niet bestaat, kunnen we geen onderscheid maken, de dingen benoemen en evenmin onze positie tegenover de veelheid bepalen. Anderzijds heffen tegenstellingen de identiteit op, maken haar ongrijpbaar en maken daarmee de dingen ontoegankelijk voor kennis.
88: " Hetzelfde is levend en dood, wakker en slapend, jong en oud; want het eerste slaat om en is het tweede; en het tweede slaat op zijn beurt om en is het eerste."
Dit frusteerde Heraclitus enorm. In dat licht dienen we ook de overbekende spreuk Panta rhei te bezien. Dit gezegde vinden we trouwens niet terug in de bewaarde fragmenten. De uitspraak heeft wel Heraclitus gebombardeerd tot profeet van het Worden, de tegenpool van Parmenides, de profeet van het Zijn.
Voor de juiste betekenis van Panta rhei dienen we terug naar de bronnen te gaan. In de dialoog Cratylus (genoemd naar een leerling van Heraclitus) vat Plato samen wat zijn voorganger heeft geleerd in verband met een kwestie die ook Plato bezighield: "Hoe kunnen we in een wereld van veranderlijkheid vaststaande definities geven van de begrippen om zo tot de uitbouw van een gesystematiseerde kennis (wetenschap) te komen?" De begrippen helpen namelijk ons de 'umwelt' te structureren. De begrippen, het fundament van ons oordeel, moeten dus standvastig zijn. Hoe standvastiger onze begrippen, des te nauwkeuriger ons oordeel. Maar hoe kunnen we definitieve uitspraken doen over zaken die voortdurend veranderen? (zie Plato en Aristoteles: Giganten van het Zijn).
"Heraclitus zegt zo ongeveer dat alles wijkt (panta choorei) en dat niets blijft. En als hij dat wat er is vergelijkt met de stroom van een rivier, zegt hij dat je niet twee keer in dezelfde rivier kunt stappen." (Cratylus 402A).
49a: "Het zijn dezelfde rivieren waar wij in stappen en het zijn niet dezelfde; wij zijn het en wij zijn het niet".
12: "Op dat wat in dezelfde rivieren gaat, stroomt steeds weer ander water toe;..."
91: (Plutarchus citeert) "Het verspreidt en komt weer bijeen; het gaat hierheen en het gaat weer weg ... (niets is blijvend)." De laat-antieke Proclus vat hetzelfde samen in een ander fragment:
123: "De natuur houdt ervan zich te verbergen".
Voor Heraclitus belet de natuur, de kosmos, ons dat we over haar blijvend geldende uitspraken doen; het is dus niet een tekortkoming van de onderzoeker. De frusterende impact van deze conclusie evenaart deze van het Heisenbergprincipe voor de moderne natuurkundigen.
Heraclitus onderzoekt de tegenstellingen.
35: "Het is nodig dat mensen die naar wijsheid streven, zeer veel zaken onderzoeken."
Sommigen zijn slechts schijnbaar tegengesteld:
60: "De weg naar boven en naar beneden is één en hetzelfde".
59: "De weg van de kam in de wol, recht en krom, is één en dezelfde."
Heraclitus legt altijd weer de nadruk op één en hetzelfde, één en dezelfde. Wellicht wou hij geen verwarring met het woordje één dat we in de dagelijkse taal oppervlakkig gebruiken. Wanneer we een doos spijkers laten vallen en we willen alles weer oprapen, zeggen we nogal eens: daar is er één, daar is er nog één, en nog één,... Het is duidelijk dat die één niet van toepassing is in de vorige fragmenten en in:
50: "Niet naar mij, maar naar mijn gedachtengang luisterend is het wijs dezelfde gedachte te hebben: dat alles één is."
41: "Eén is het wijze: weet hebben van het inzicht dat alles door alles heen bestuurt."
32: "Eén is het wijze: het wil en wil niet met de naam van Zeus genoemd worden."
In het volgende fragment behoudt Heraclitus het onderscheid tussen begin- en eindpunt (ze zijn niet hetzelfde), maar wel dat zij samenvallen of tot een eenheid worden verbonden. Hij gebruikt dan het woord xunos.
103: "Begin en einde zijn immers verbonden op de omtrek van een cirkel",
Hierbij komen we tot de kern van filosofie:
2: "Daarom is het nodig het spoor te volgen van wat verbindend is. En ofschoon de gedachtengang verbindend is, leven de meeste mensen alsof zij een inzicht hebben dat losstaat van elk verband."
1: "Voor deze gedachtengang, ofschoon die altijd geldig is, blijken de mensen steeds weer vol onbegrip,..."
De gedachtengang waarvan sprake is de Logos. Voor Heraclitus is de logos een vorm van denken geijkt aan de werkelijkheid, met voorspelende waarde. In moderne termen zouden we spreken van een wetenschappelijk model. De logos verbindt de tegenstrijdige details van de veelheid en brengt daardoor eenheid tot stand.
108: "Van al degenen van wie ik de samenhangende betogen heb vernomen, komt niet één ertoe te erkennen dat 'het wijze' iets is dat van alles onderscheiden is."
89: "... dat voor hen die wakker zijn, er één gemeenschappelijke geordende wereld is, maar dat van hen die slapen, ieder zich naar zijn eigen wereld toewendt." (toeschrijving aan H. wordt door sommigen betwist, maar past wel volledig bij hem)
Hij schijnt er te erkennen dat zijn voorgangers, tegen wie hij zich afzet zoals Pythagoras, wel samenhangende betogen houden, maar teveel aan de oppervlakte blijven. Zijn logos is geen hersenspinsel (een vrijblijvende gedachtengang), maar is het ordenende principe van de kosmos dat hij als eerste (en naar zijn eigen zeggen vrijwel de enige) met zijn denken heeft ontdekt en dat hij weervindt in het vuur, één der elementen van de natuurfilosofen. Hij vond dit zelf dé ontdekking van zijn leven.
113: "Verband leggend tussen alles is het denken"
Hoewel geboren uit een vooraanstaande aristocratische familie vroegen zijn stadsgenoten en zelfs de Perzische koning Darius hem tevergeefs om politiek advies. Heraclitus vatte deze vorm van erkenning op als een miskenning van wat hem bewoog en een verkeerde taxatie van de invloed die hij werkelijk wilde hebben. Zijn opvatting over wat een filosoof voor zijn polis kon doen, kan wel eens nauw hebben aangesloten bij die van Plato. Filosofie is zoeken naar de waarheid en de burgers opvoeden met deze principes. Zulke opvattingen kunnen echter snel in botsing komen met de democratie en de meerderheidsregel. Heraclitus kreeg al snel het imago van hautaine, wereldvreemde aristocraat, een mensenhater die zijn tijdgenoten en de generaties na hem met duistere spreuken op een verkeerd been wilde zetten.
Heraclitus is dus een hartstochtelijk filosoof, die met zijn vragen en zijn zoeken naar een dieper, minder oppervlakkig inzicht in de kosmos één van de belangrijkste Griekse filosofen is geweest en één van de belangrijkste filosofen in de Westerse ideeëngeschiedenis tout court.
Hij gaf zijn werk in bewaring van de Artemistempel te Ephese, waar hij naar verluidt priester was. Was dit toen al niet meer dan een verzameling spreuken? Geen enkele auteur die hem citeert, refereert naar een echt boek. Hij schijnt wel toehoorders gehad te hebben (Cratylus), maar een echte school zoals de Pythagoreërs, de Academie van Plato, het Lyceum van Aristoteles,... is nooit tot stand gekomen. Daardoor konden latere auteurs enkel teruggrijpen op de steeds schaarser wordende tekstfragmenten. Bovendien gaven zij de fragmenten soms nogal vrij weer, herschreven ze en vulden ze aan in functie wat zij eruit meenden te begrijpen, of, zoals sommige christelijke auteurs, citeerden enkel wat dienstig was ter verdediging van hun eigen stellingen.
- Cornelis Verhoeven, Heraclitus - Spreuken, Ambo, 1993