Nadenken over het "Zijn"

Vous êtes bien, André Malraux, du côté de l'inquiétude, de la quête. Nietzsche et Dostoïvski sont, pour l'éternité, vos maîtres et vos interlocuteurs. Vous êtes celui qui nous apprend la richesse de la question et de la remise en question.
(President Chirac tijdens de toespraak ter gelegenheid van de bijzetting van André Malraux in het Pantheon)

In het dagelijkse leven worden we geconfronteerd met een veelheid aan levende wezens, voorwerpen en fenomenen die alle onderworpen zijn aan verandering (panta rei): mensen worden geboren, groeien op, verouderen, sterven; vruchten worden rijp en verrotten daarna. Anderzijds willen we onderscheiden en daarna ook de veelheid catalogeren, ordenen, in een systeem onderbrengen om de werkelijkheid, onze umwelt, beter te begrijpen. Onderscheiden betekent: we willen van iemand of van iets kunnen zeggen dat hij, zij of het dit of dat is, en niet iemand of iets anders. De begrippen helpen ons de 'umwelt' te structureren. De begrippen, het fundament van ons oordeel, moeten dus standvastig zijn. Hoe standvastiger onze begrippen, des te nauwkeuriger ons oordeel. Maar hoe kunnen we definitieve uitspraken doen over zaken die voortdurend veranderen?

Misschien is de verandering slechts schijn en kunnen we via ons denken op het spoor komen van de echte natuur der dingen (Heraclitus), achter de dagelijkse werkelijkheid: de wereld van het "Zijn". Wat houdt dit "Zijn" juist in? Het gevaar dreigt dat we in een cirkelredenering terechtkomen: 'zijn' is de toestand waarin alle zijnden zich bevinden. Wat is het zijnde? Alles wat zich in de toestand 'zijn' bevindt. Intuïtief voelen we aan dat "Zijn" en de zijnden niet van hetzelfde niveau zijn, omdat de zijnden, al was het maar in hun fysieke verschijning, deel uitmaken van de gewone wereld. We kunnen wel de kenmerken opsommen waaraan de toestand 'zijn' moet voldoen, opdat het verschil met het 'worden' zich verduidelijkt.

De filosofen Parmenides en Zeno uit de Griekse kolonie Elea aan de zuidkust van de Tyrrheense Zee (vandaar komt de verzamelnaam "Eleaten"), definieerden als eersten het begrip "Zijn". Het "Zijn" is

  • één (ondeelbaar, want door het delen wordt het deeltal quotiënt); één dient hier onderscheiden van het cijfer één, want terwijl in de wiskunde één gedeeld door twee een half is, zou er uit het delen van het Ene de tweeheid voortkomen.
  • volmaakt, kan immers niet beter worden.
  • onvergankelijk, eeuwig (worden betekent immers onderworpenheid aan de Tijd); eeuwig stemt hier overeen met het Latijnse aeternitas (buiten de wetten van ruimte en tijd staande), terwijl het andere Latijnse woord sempernitas gewoon een eindeloze opeenvolging van tijdsperiodes aanduidt.
  • ongeboren, niet ontstaan, want dan zou het veranderende 'niet zijn' wat het wordt.
  • onbeweeglijk, in rust, want iets dat beweegt, wordt in de ruimte een andere plaats toegekend. Volgens Aristoteles was het Opperwezen volkomen onbeweeglijk, maar wel de oorsprong van alle beweging (primum movens)
  • zonder gradaties, want dan zou er hier meer en daar minder van zijn.

Om nog dieper binnen te dringen in het "Zijn", moeten we ons denken verfijnen (zie Plato en Aristoteles). Het "Zijn" is echter niet afhankelijk van ons denken; wanneer de mensheid verdwijnt, verdwijnt het "Zijn" niet. Zijn is dus geen louter mentaal instrument, niet louter een stempel om het zijnde te benoemen.

Er is nog een probleem: denken valt uiteen in diegene die de denkactiviteit uitoefent (subject) en het gedachte (object). Kan een tweeheid ooit doordringen in het Ene? Indien het "Zijn" boven het pure denken staat, is het on-ken-baar. Toch kunnen we het gedeeltelijk benaderen via ons denken.

Deze problemen uit de ontologie (studie van het zijn) komen aan bod bij de behandeling van het volgende: uit houten balken vervaardigt de timmerman een tafel. Het hout (materie) heeft dus een aparte vorm (tafel) gekregen. Het hout kan wegrotten of in een brand verassen met als gevolg dat die welbepaalde tafel ook verdwijnt, maar toekomstige timmerlui kunnen nieuwe tafels maken.

Plato achtte de vorm onafhankelijk van het materieel voorwerp. Voor hem was het voorwerp 'tafel' slechts een afspiegeling van de "vorm tafel". Bij het maken van de tafel houdt de timmerman wel de 'vorm tafel' in zijn gedachten 'voor ogen'. Daarom is in het Grieks het woord voor vorm eidos verwant met het werkwoord eidein, zien, en zo komen we tot de Platoonse Ideeënwereld. Er bestaan talloze Ideeën: paard, tafel, stoel, boom, ... niet alleen voor materiële voorwerpen, maar ook voor meer abstracte begrippen zoals groen, moedig, rechtvaardig, mooi, goed. Doordat de vormen hier louter abstract zijn, ligt het verband met ons woord idee in de betekenis van visie (Grieks idéa) meer voor de hand (de betekenisverschuiving van vorm naar gedachte is trouwens zo tot stand gekomen). We halen immers de 'Vormen' voor de geest en gebruiken ze als normen om te bepalen in hoeverre een voorwerp, een toestand of een begrip beantwoordt aan 'het ideale'. Dit doen we bijvoorbeeld wanneer we ons de vraag stellen: hoe perfect rond is een cirkel die we met een stok in het zand trekken?

Om 'het ideale' in het dagelijkse leven weer te geven, doen we beroep op begrippen zoals 'het schone' (in de betekenis van fysieke en morele perfectie) en 'het goede'. Het is duidelijk dat de schoonheid van 'het schone' en de goedheid van 'het goede' van een heel andere én superieure orde zijn dan de schoonheid van een bloem en de goedheid van een mens. De Ideeën (laten we dit historisch gegroeide begrip behouden, maar telkens de betekenis 'Vorm' in het achterhoofd houden) kunnen we niet waarnemen, maar bevinden zich in een transcendente wereld en hebben deel aan het echte "Zijn".

Plato bracht een hiërarchie aan in de wereld van de Ideeën, met aan de top het Goede (to agathon), en trachtte de relaties tussen de Ideeën onderling nader te verklaren: dit deel van zijn filosofie is bijzonder moeilijk te doorgronden, vooral omdat we moeten vertalen uit het Grieks en we aanvoelen dat zelfs Plato bij het schrijven worstelt met de taal om zijn gedachten precies weer te geven.

De theorie van Plato had grote gevolgen voor zijn kenleer (epistèmè), omdat zintuiglijke ervaring in de materiële wereld geen basis kon vormen voor kennis, enkel het denken. Zonder een wiskundige basis is volgens Plato geen grondige studie van de filosofie mogelijk, want door de beoefening der wiskunde wordt een geestelijk orgaan ontwikkeld en tot werkzaamheid gebracht, dat meer waard is dan duizend ogen (De Staat). Plato stichtte te Athene de Academie, waar voortreffelijke wiskundigen studeerden en les gaven: Theaitos, Eudoxos, Menaichmos, Arkesialos, Autolykos, Euklides, Erastosthenes en nog in de vijfde en zesde eeuw n. Chr. Proklos en Simplikios. Van dezelfde Griekse wijsgeer komen ook de zogenaamde vijf Platonische lichamen: de kubus, piramide (tetrahedron), octaëder (acht gelijkzijdige driehoeken), dodecaëder (twaalf vijfhoekige vlakken - pentagons -, twintig hoeken en dertig zijden) of dodecahedron, icosaëder (twintig gelijkzijdige driehoeken). Het zijn de enige lichamen die kunnen omschreven worden door een bol (symbool van perfectie). Denken is zich herinneren, omdat voor onze geboorte onze ziel ook deel uitmaakte van de wereld der Ideeën, van het werkelijke Zijn: door onze kennis van m.a.w. herinnering aan de 'vorm tafel', kunnen we een tafel maken.

Volgens Aristoteles vormen materie en vorm een samen-geheel. De vorm is de ware kern van de materiële werkelijkheid. De Romeinse staatsman en auteur, Boëthius, die in de zesde eeuw, wachtend op zijn terechtstelling aan het hof van de Ostrogotische koning Theoderik, werken van Aristoteles heeft vertaald, sprak van het samen-groeien, cum-crescere, vandaar ons begrip "concreet". Daar niets kan ontstaan wat niet potentieel aanwezig is (vergelijk met de beroemde uitspraak van Michelangelo: Zelfs de grootste kunstenaar kan niets bedenken wat in het marmer niet al bestond), is in het hout de vorm tafel in potentie aanwezig; het wachten is enkel op een timmerman. De vorm is potentieel in de stof aanwezig en door verwerkelijking (actualisering) van de vorm verandert de stof. Aristoteles ziet verandering immers als een doelgericht vormingsproces; het doel is zelfs de primaire oorzaak van dit vormingsproces. Wanneer een beeldhouwer uit marmer een beeld ter ere van een godin maakt (de finale oorzaak, van het Latijnse finis: doel, grens), is het marmer de stof die de potentie in zich heeft een beeld te worden, de vorm aan te nemen van een beeld door toedoen van de beeldhouwer, de werkende oorzaak. Verandering heeft een doel (de vorming van een beeld), maar het is geen mechanisch wereldbeeld: wanneer een beeldhouwer het marmer bewerkt, kan daar niets anders uitkomen dan een beeld (en bijvoorbeeld geen schilderij, noch een muziekopname), maar het is geen automatisme: de beeldhouwer heeft immers de vrije keuze al dan niet een beeld te maken.

De vorm kan echter niet op zichzelf bestaan. Wanneer we zeggen: "De boom is groen", dan gebruiken we het begrip 'zijn' tweemaal: de boom 'is', hij 'is' boom, dat is zijn wezen, zijn substantie, zijn ousía; zijn 'groen-zijn' vertelt ons iets meer over de boom, maar is niet noodzakelijk voor de boom om te 'zijn', het 'zijn' van de boom is dus zelfstandig. Daarentegen heeft het 'groen-zijn' zonder boom niet veel betekenis. Dat 'zijn' is toegevoegd, toe-vallend, accidens. Zulke onzelfstandige zijnswijzen noemt Aristoteles categorieën: (katègoría is oorspronkelijk het aanwijzen van een beklaagde voor de rechtbank en daarbij te preciseren wat hij in feite is: een dief, moordenaar,…). De Griekse wijsgeer somt op: kwantiteit, kwaliteit, relatie, plaats, tijd, positie, conditie, handeling, ondergáán.

Aristoteles is ook van mening dat we wel kunnen leren uit zoveel mogelijk ervaringen. In onze geest zit het begrip hond; dit begrip wordt geactiveerd op het moment dat we een hond zien. Hij erkent wel het bestaan van een transcendente denkgeest die ons individuele denken stimuleert, maar niet de inhoud ervan bepaalt: de objecten waarover we kunnen denken worden ons immers aangeleverd door de ervaring van onze zintuigen. De denkgeest is goddelijk (buiten de wereld staand, onsterfelijk, in tegenstelling tot de menselijke ziel), maar is niet gelijk aan de Godheid, het Opperwezen, onbeweeglijk en hoogste doeloorzaak. Het Opperwezen bezit het hoogste Zijn, want om aan de onvolkomenheden van de wereld te ontsnappen, dient het Opperwezen vrij te zijn van verandering, van worden en dus ook van het proces van actualisering. Daarmee is Het pure vorm, actus purus. De godheid beweegt de eerste hemel, doordat de eerste hemel naar haar als doel streeft. Beweging wordt volgens Aristoteles immers niet veroorzaakt door een kracht, maar door het doel waarop ze gericht is. Volgens hem is het niet de serveerder die met zijn raket de bal over het net slaat, maar de raket van de tegenstrever die in het spel optreedt als doel voor de tennisbal.

In de antieke filosofie zorgden Plato en Aristoteles, de giganten van het Zijn, ervoor dat het denken over "het Zijn" ontsnapte aan de starheid van Parmenides en dat de onoverbrugbaar geachte kloof tussen 'zijn' en 'worden' werd opgeheven. Vooral het denken van Aristoteles bleek vruchtbaar voor de ontwikkeling van logica, taalwetenschap en wetenschap tout court. Hij oefende een grote invloed uit op de Arabische wijsgeren en de Middeleeuwse scholastiek. Maar ook bij hem bleef de wetenschap (bij hem behandeld in werken gegroepeerd onder de naam 'fysica' - dus de studie van de objecten, levende wezens en verschijnselen van de reële wereld) ondergeschikt aan de kern van de echte filosofie, de metafysica, het deel van zijn leer dat hij behandelde na (Grieks: meta) de fysica. Uiteindelijk dienden de geleerden te breken met Aristoteles om de wetenschap te behoeden voor verstarring.

Nuttige werken:
  • E. De Strycker, Beknopte geschiedenis van de antieke filosofie, derde druk, Pelckmans, Kapellen, 1987
  • H. de Vos, Inleiding tot de wijsbegeerte van de Grieken en de Romeinen, tweede druk, Het Wereldvenster, Baarn, 1978
  • W. Schallier, Aristoteles' Categoriae, Hermeneus, 72ste jaargang, deel 3, 2000
  • L. de Crescenzo, Geschiedenis van de Griekse filosofie, Montadori, Nederlandse vertaling Prometheus en Bert Bakker, derde druk, 1994
  • K. Held, Trefpunt Plato, een filosofische reisgids door de antieke wereld, Ambo, Baarn, 1992