Vonden Belgische geleerden in 1985 vier neolithische steden in Soedan?

In de jaren '80 trof een rampzalige droogt Soedan en de rest van de Sahel. Was hier sprake van een uitzonderlijk natuurverschijnsel of lag de mens zelf aan de basis van de verwoestijning van voorheen vrij vruchtbare savanne?

Enkel door de evolutie van het klimaat over duizenden jaren te bestuderen kunnen de wetenschappers hopen op die vraag een antwoord te vinden. Geschreven bronnen zijn schaars en meestal niet betrouwbaar. Bodemafzettingen in vulkaanmeren bieden een uitgelezen basis voor zulk onderzoek. In het westen van Soedan, tegen de grens met Tsjaad, in het noorden van de streek Darfur, dicht bij één van de onhergzaamste delen van de Sahara, ligt het kratermeer van Malha. Jaar na jaar komt er slib op de bodem terecht die de onderste lagen afdekt. Een boorstaal geeft de kans om millimeter per millimeter terug te gaan in de tijd. Onder meer via het aangetroffen stuifmeel kunnen ze de vegetatie van elke periode reconstrueren en langs die weg ook het klimaat.

evolutie van het waterpeil van het meer sinds de nieuwe Steentijd
Evolutie van het waterpeil van het meer sinds de nieuwe Steentijd; in het schema gebruiken de auteurs de datering B.P.(Before Present - 1950); de data dienen dus met tweeduizend verminderd, wanneer we willen omzetten naar onze klassieke manier van jaartelling

De Belgische professor (Universiteit Gent) Henri Dumont, limnoloog, kon deze studie dank zij de hulp van de Europese Gemeenschap, bedrijven en het Belgische leger (commandant Poly Stevens) uitvoeren. Tijdens de expeditie verkenden zij vier oude nederzettingen: Malha, vlakbij het kratermeer, ten zuidwesten daarvan Abu Garan (een nieuwe ontdekking) en Umm Gerur in de Tagabo-heuvels, een woest zandsteengebergte (J. Arkell, de vader van de Soedanese archeologie, die de streek in het begin van de jaren '50 bezocht, noemde Umm Gerur trouwens de "rode stad van Mao"), en tenslotte in het noordelijke richting Seringeti (Kerkera bij Arkell) aan de scheiding tussen de Meidob-heuvels en de vlakte van de Wadi Howar, een nu droogstaande zijrivier van de Nijl. Volgens Arkell dateren de steden uit de Middeleeuwen; het waren halteplaatsen op de karavaanroute tussen Darfur en Assioet.

Professor Dumont betwijfelt dit sterk. Hij telt telkens ongeveer 1500 gebouwen wat hem de bevolking doet schatten op 6.000. Nu is elk gebouw misschien geen huis en mogen we niet automatisch veronderstellen dat de gebouwen allemaal uit dezelfde periode stammen of dat de steden allemaal terzelfdertijd bewoond waren, maar toch moeten we rekenen op een paar duizend inwoners. Onder de huidige klimaatsomstandigheden, en het verdere bodemonderzoek stelde vast dat de huidige klimaatkenmerken zich al tweeduizend jaar voordoen en dus ook in de Middeleeuwen, zijn zulke vestigingen echter uitgesloten wegens de te geringe watervoorraden, wat intensieve landbouw en veeteelt uitsluit. Rond de steden trof de expeditie echter terrasmuurtjes aan tegen de berghellingen wat op landbouw wijst. Wanneer was er dan wel voldoende water? Bodemstalen uit het Malhameer toonden aan dat slechts in twee perioden (8.300-7.000 BP/7.300-5.000 v. Chr. en 6.300-4.500 BP/4.300-2.500 v. Chr.) er een regelmatige neerslag viel van 400 tot 600 mm (voor landbouw geldt een absoluut minimum van 300 mm, beter is 500 à 600 mm). De ouderdom van de stenen nederzettingen, steden volgens H. Dumont, dient door archeologen bepaald. Dit is tot nu toe nog niet gebeurd.

De archeologische vondsten op de vier sites omvatten scherven aardewerk, ommuurde kralen voor het vee, vijzels,… In een referaat voor een symposium aan de universiteit van Poznan (Polen) stellen hij en medeauteur Asim I. El Moghraby dat de bewoners van de "steden" op het einde van het tweede en in het begin van het eerste millennium v. Chr. wegens de toenemende droogte deels naar de Nijlvallei, deels zuidelijker naar het bergmassief van de Jebel-Marra, een vulkanisch massief, gelegen in het vochtiger Zuid-Darfur, zouden getrokken zijn. De aanhalingstekens rond 'steden' zijn van hun hand; in hun betoog gebruiken zij liever het neutralere woord 'nederzettingen'. Zij vinden ook overeenkomsten tussen de woonwijze in de nederzettingen in Darfur en die in de pre-Kerma agglomeratie (3.200 tot 2.500 v. Chr.).

In de periode 2450 to 1450 v. Chr. was in Nubië Kerma, waarvan de ruïnes in de buurt van het derde Nijlcataract liggen, de hoofdstad van het Rijk van Kush. Na een bezetting door het Egyptische Nieuwe Rijk kwam opnieuw een inheemse dynastie aan de macht die van -713 tot -663 als 25ste dynastie ook Egypte regeerden. Hun hoofdstad was eerst Napata (aan het vierde cataract) en later Meroë. Hun rijk bleef bestaan tot de vierde eeuw van onze jaartelling.

De relaties tussen Nubië en de gebieden westwaarts zijn niet eenduidig. Vormden de toen vochtigere westelijke woestijngebieden de bakermat voor de latere culturen van Kush en Meroë of waren die nederzettingen eerder buitenposten van dezelfde beschavingen? Lag in Darfur het legendarische land van Yam waarover de grafschriften van Harkhuf (- 23ste eeuw) uit het Egyptische Oude Rijk spreken? Yam wordt meestal in Opper-Nubië of aan de samenvloeiing van de Witte en Blauwe Nijl gesitueerd, maar Jean Yoyotte (Pour une localisation du pays de Iam, BIFAO 52 (1953), p.173ff) en Julien Cooper (2012) verkiezen een plaats ten westen van de Nijlvallei. Anderzijds maken de oud-Egyptische verslagen nergens melding van nederzettingen in het land van Yam.

kaart met de voornaamste archeologische opgravingen in de Nijlvallei en West-Soedan
Kaart met de voornaamste archeologische opgravingen van de universiteit van Keulen in West-Soedan.

In het kader van het Project Besiedlungsgeschichte der Ost-Sahara (B.O.S.) in de jaren 1980 en van het ACACIA-project, (Aride Climate, Adaptation and Cultural Innovation in Africa) tussen 1995 en 2007 bestudeerden Duitse archeologen van het Heinrich-Barth-Institut van de Universiteit van Keulen neolithische overblijfselen in Noordwest-Soedan (vallei van de Wadi Howar, toen een belangrijke zijrivier van de Nijl) en Zuidwest-Egypte (kies op de webpagina Section A en klik vervolgens op de kaart onderaan). Op de website van het project geeft dit schema een overzicht van de aangetroffen sporen van flora, fauna, gedomesticeerde dieren (eerst runderen, daarna meer gediversifieerd naar geiten en schapen), aardewerk en stenen werktuigen met hun datering. Het project bestudeerde in dezelfde periode en ook daarna (2008-2012 onder leiding van dr. Frederieke Jesse) de overblijfselen van het fort Gala Abu Ahmed met een datering tussen -1.250 en -400. Mathias Lange (2003) bestudeerde de verspreiding van de zogenaamde A-groep in de woestijn van Noordwest-Soedan (Laqiya). Deze cultuur vormde op het einde van het vierde millennium een geduchte concurrent voor Opper-Egypte in de machtsstrijd in de Nijlvallei. Het is vreemd dat de talrijke neolithische vondsten langs de Wadi Howar geen vervolg krijgen in de Jebel Tageru, in de Meidob- en Tagabo-heuvels en rond de Jebel-Marra. Anderzijds onderscheidt Lange (2013) bij de A-groep slechts drie (primitieve) soorten nederzettingen: haardplaatsen in open lucht en kruisvormige lagen stenen als fundament van hutten en tenten, voorraadkuilen en verblijfplaatsen in rotsformaties.

De Canadese onderzoeker A. Mc Gregor (The stone monuments and antiquities of the Jebel Marra region, Darfur, Sudan, c. 1000-1750 AD) is heel kritisch voor de opvattingen van professor Dumont (p. 188-190), op basis van archeologische en taalkundige aanwijzingen. De oude datering door de geleerden van de Gentse universiteit belet o.i. overigens niet dat de nederzettingen in een latere periode tijdelijk of sporadisch zouden bewoond geweest kunnen zijn met archeologische vondsten uit een ander tijdperk tot gevolg. Genuanceerder is S. Rampersad, The Origin and Relationships of the Nubian A-Group, 1999, Toronto, hoofdstuk 5: Conclusies.

Op basis van linguistische gegevens stelt dr. Claude Rilly (2009) dat de vroegste bewoners van Kush de vallei van de Wadi Howar verlieten in het begin van het tweede millennium vóór het begin van onze tijdrekening. Zijn conclusies ondersteunen dus de thesis van professor Dumont.

Jutta Häser kwam in haar studie Siedlungsarchäologie in der Jebel-Marra-Region (Darfur/Sudan). Archäologischer Einsatz von Fernerkundungsdaten im Sahelgebiet (2000) tot de conclusie dat bewezen datering voor de daar gevonden nederzettingen vanaf 500 begint.

Tussen 2002 en 2005 onderzochten archeologen onder leiding van professor Brigitte Gratien (Universiteit Rijsel/Lille) de overblijfselen van de uit steen opgetrokken nederzettingen (steden) Zankor en Abu Sofyan in het grensgebied van Kordofan met Darfur. De vroegste C-14-dateringen stammen uit het begin van onze tijdrekening, in Soedan de periode van het rijk van Meroë. Zankor ligt iets ten noordwesten van het brongebied van de Wadi el-Melek, Abu Sofyan (15°37′N, 27°53′O) halverwege tussen de vallei van de wadi, een honderdtal kilometers voordat die naar het noordoosten afbuigt, en de Meidob-heuvels. In die periode zou de droogte het gebied van de Tagabo- en Meidobheuvels al in haar greep gehad hebben.

Tijdens het Oude Rijk vertrokken dus handelsexpedities naar het land van Yam. Wat brachten die karavanen mee van Darfur? In Egypte was er in de tempels een grote vraag naar wierook en mirre. Dit zijn gomharsen, gewonnen uit bomengeslachten, o.a. uit acaciabomen (vormen nu nog in Darfur de laatste vegetatie die weerstand biedt tegen het proces van verwoestijning), die we terugvinden in Noordoost-Afrika en Arabië. Darfur was wellicht ook een doorvoergebied voor ivoor.

Lange tijd hebben de archeologen en egyptologen gedacht dat die karavanen wellicht hetzelfde traject volgden als de handelaars in de Middeleeuwen (namelijk de veertig dagen durende tocht naar Assioet, de Darb el Arbain, via El Atrun, Laqiya, Selima en El Shab). In 1999 en 2000 vond de Duitse woestijnreiziger Carlo Bergmann echter sporen van verscheidene bevoorradingsposten en kon zo het traject van de Abu Ballasroute (genoemd naar een grote vindplaats van faraonisch aardewerk) uit het late Oude Rijk en de Eerste Tussenperiode reconstrueren als een nagenoeg rechte lijn uit de Dakhla Oase naar het Gilf Kebir Plateau. In november 2007 bewees de ontdekking door Mark Borda en Mahmoud Marei van een inscriptie ter ere van Mentoehotep II (elfde dynastie) in het Jebel Uweinatgebergte op het drielandenpunt van Egypte, Soedan en Libië dat de route verder liep naar het zuiden, mogelijks naar het land van Yam (zie kaart - Julien Cooper 2012).

reisroutes van de Egyptische hoveling Harkhuf
Postulated routes for Harkhuf’s second journey (filled line) and third journey (dotted line), with possible locations of Egyptian toponyms. Modified Google Earth Image, © 2012 Google.

Bijlage:

kaart Soedan
Overlappende kaarten van Soedan, H. Dumont en P. Stevens, pp. 8 en 26 (Zuid-Soedan, onafhankelijk sinds 2011, staat dus niet afgebeeld): één met isohyeten, lijnen van gelijke hoeveelheid neerslag, de andere met de expeditieroute, waterlopen en wadi's in het geel.

Literatuur:

  • Cooper, Julien (2012) Reconsidering the Location of Yam, Journal of the American Research Center in Egypt 48 pp. 1-22
  • Dumont Henri en Stevens Poly (1987) Soedan, een wetenschappelijk en archeologisch avontuur, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen
  • Dumont, Henri J, and El Moghraby Asim I. (1993) Holocene Evolution of Climate and Environment, and Stone "City" Ruins in Northern Darfur, Sudan: Is there a Relationship? In: Kryzaniak L., Kobusiewin M. and Alexander J. (eds.), Environmental Change ad Human Culture in the Nile basin and northern Africa until the second millennium BC, Poznan, pp. 381-97
  • Förster, F. (2013), Beyond Dakhla: The Abu Ballas Trail in the Libyan Desert (SW Egypt) in: F. Förster & H. Riemer (eds.), Desert Road Archaeology in Ancient Egypt and Beyond. Africa Praehistorica 27 (Köln: Heinrich-Barth-Institut), 2013, pp. 297-337
  • Lange, Mathias (2003) A-Group settlement sites from the Laqiya-Region (Eastern Sahara, North-west-Sudan). In: Krzyzaniak, L. Kroeper, K. & Kobusiewicz, M. (eds.) Cultural Markers in the Later Prehistory of Northeastern Africa and Recent Research. International Symposium, Poznan 2000. Studies in African Archaeology, vol. 8. Poznan. pp. 105-127.
  • Lange, M. (2013) Die Nubische A-Gruppe. In: Wenig S. & Zibelius-Chen K. (eds.) Die Kulturen Nubiens, ein afrikanisches Vermächtnis. J.H. Röll Vrlag, Dettelbach
  • Leclant Jean, Het Rijk Koesj, in: Koerier, maandblad van de Unesco, nr. 78, oktober 1979
  • Rilly Claude (2009) From the Yellow Nile to the Blue Nile. The quest for water and the diffusion of Northern East Sudanic languages from the fourth to the first millenia BCE, ECAS 2009 (3e Conférence européenne sur les études africaines, Panel 142 : les eaux africaines - l’eau en Afrique, barrières, chemins et ressources : leur impact sur la langue, la littérature et l’histoire du peuple) à Leipzig, du 4 au 7 juin)