De kadastrale documenten van de Colonia Julia Firma Secundanorum Arausio - nu Orange

Tijdens graafwerken voor een kluizenzaal in een bank in Orange werden in 1949 marmeren fragmenten ontdekt die behoorden tot het Romeinse kadaster van de stad. Het is belangrijk te benadrukken dat de vondst zich niet beperkte tot de overblijfselen van het kadaster, maar le nid de marbre van 20 m3, zoals de Fransen het zo mooi zeggen, bevatte ook brokken van Corinthische kapitelen, zuilen, architraven, 300 stukken van beelden, even veel fragmenten van gebeeldhouwde friezen en nog 200 van ander beeldhouwwerk. In dezelfde buurt werden op verschillende plaatsen (beschreven in Carte archéologique de la Gaule 84/3, Orange et sa région, hierna CAG 84/3, onder nummers 86* tot 92*) nog heel wat marmeren fragmenten opgegraven in de loop van de twintigste eeuw, zodat duidelijk wordt dat, net zoals in Arles en Vaison-la-Romaine, ook in Orange in de latere Oudheid het forum en andere openbare gebouwen werden ontmanteld. De overgebleven fragmenten van het kadaster zijn nu tentoongesteld in het museum van Orange, recht tegenover het antieke theater.

Nadat in 1955 J. Sautel, de ontdekker van Vaison-la-Romaine en later directeur van de dertiende archeologische afdeling (Drôme, Ardèche, Vaucluse) en André Piganiol, professor aan de Sorbonne en aan het Collège de France, een eerste overzichtsartikel hadden geschreven, publiceerde laatstgenoemde in 1962 als bijlage van het tijdschrift Gallia een synthese van de weergevonden fragmenten. Ze geldt nog altijd als standaardwerk, hoewel in de decennia daarna de archeologen en de epigrafisten nog heel wat nieuwe inzichten hebben verworven. Ook de opgravingen bij de aanleg van de TGV-lijn Valence - Avignon - Marseille tussen 1995 en 1999 hebben heel wat nieuwe kennis opgeleverd over de continuïteit van de landindeling in latere periodes. Continuïteit is immers niet vanzelfsprekend; de antieke niveau's liggen soms onder metersdikke sedimentlagen door afzettingen van de Rhône, een rivier waarvan de wispelturige loop zich dikwijls heeft verlegd, en zijn zijrivieren. Anderzijds heeft het voortbestaan van vele nederzettingen en wegen uit de Romeinse tijd en het feit dat dichtgeslibde irrigatie- of afwateringskanalen door de vochtigheid in de bodem in het huidige landschap dikwijls voortleven in de vorm van begroeiing met struikgewas of hagen, ervoor gezorgd dat de perceelsgrenzen wel een hoge mate van continuïteit kennen. Dat de boeren in de Provence tijdens de Middeleeuwen en zelfs in de eeuwen daarna hetzelfde type ploeg zijn blijven gebruik (aratrum, araire) heeft het behoud van de perceelgrootte in de hand gewerkt. In het Romeinse kadaster is de eenheid de iugerum, een term die we vertalen als een morgen land, ongeveer één vierde hectare, de oppervlakte die een boer op één werkdag kon omploegen met een ossenspan.

Piganiol en de specialisten na hem onderscheiden drie kadasters (A, B en C). Bemerk trouwens dat in het artikel van 1955 het kadaster, nu bekend als B, als A wordt bestempeld en vice versa. Het is niet juist om hun geografische omschrijving gelijk te stellen aan de omvang van de kolonie Arausio, waarvan we de grenzen trouwens niet met zekerheid kunnen vaststellen (CAG 84/3 p. 80-81). Indien we de vergelijking maken met onze huidige kadasters zien we een duidelijk verschil. Wie de eigenaars zijn van de individuele percelen komen we enkel te weten voor de gronden verhuurd door de kolonie. De hoofddoelstelling van A, B en C is vooral fiscaal en juridisch. De inscriptie die boven de kadasters was geplaatst en ook is teruggevonden bevestigt dat. Ze verwijst naar een opdracht van keizer Vespasianus in 77 aan de gouverneur van de Gallia Narbonensis om een einde te maken aan wederrechtelijke inbezitnames van collectieve grond en/of het niet-betalen van de verschuldigde taksen.

Uit antieke bronnen weten we dat Octavianus, de latere keizer Augustus, aan de provinciale autoriteiten de opdracht gaf bij de landuitdelingen aan de veteranen, indien nodig, te putten uit de reserve van staatsgronden in het territorium van andere kolonies (ager sumptus ex vicino territorio). Dit verklaart waarom kadaster A ten zuiden van de Durance op het grondgebied van Arles ligt en misschien ook op dat van Nîmes.

Kadaster B is interessant, omdat het ingrijpt op het territorium van de Tricastini, een volk dat woonde tussen de Cavaren, die de Rhônevallei tussen de Isère en de Durance controleerden, en de Vocontii. Het oorspronkelijke volledige plan mat 7,56 (hoogte) bij 5,90 meter. Daarom, om de leesbaarheid te bevorderen, roteerden ze het in de Oudheid een kwart draai naar rechts, zodat het noordoostelijke kwadrant rechts onder kwam te liggen.

De gronden van B, gelegen tussen Orange en Montélimar, hebben drie mogelijke statuten: het deel toegewezen aan de veteranen (ex tributario solo, want die percelen waren belastingvrij, terwijl ze voordien toebehoorden aan de overwonnen bevolking die daarop tribuut verschuldigd waren), het deel voor de kolonie (reliqua coloniae) die de percelen verhuurde tegen betaling van een belasting (vectigal) en tenslotte het deel dat werd terugegeven aan de Tricastini (Tricastinis reddita).

In haar doctoraatsthesis heeft Cécile Jung het statuut van elke centurie in kaart gebracht. Zij heeft in CAG 84/3 het hoofdstuk over de kadastrale plannen voor haar rekening genomen, een uitgebreid maar behapbaar overzicht, p. 88-100, en de kaart van kadaster B (fig.9 in de thesis) is daarin ook verwerkt (figuur 30 p. 92). De specialisten hebben in noordelijke richting met zekerheid 40 centuries kunnen tellen, oostwaarts 18. Van dit theoretische aantal van 720 centuries in het noordoostelijke kwadrant kon van 150 het statuut worden geïdentificeerd: 40 (geel) als zijnde teruggegeven aan de Tricastini en 80 (blauw) als gemengd toegewezen aan veteranen en teruggegeven. Deze verhouding is duidelijk genoeg om de bedenking, dat we van de meeste centuries het statuut niet kennen, te relativeren. De twee categorieën komen enkel voor in dat kwadrant. Het noordwestelijke kwadrant omvat de vlakte naar de Rhône toe en omvat enkel toegewezen en verhuurde gronden. Betekent dit dat de Tricastini daar volledig onteigend waren of woonden ze niet in de vlakte? Als de Cavaren in de Rhônevallei woonden, hadden zij dan geen recht op weergegeven gronden? Ook rond Carpentras (kadaster C), waar de Meminii woonden, is er van gronden met het statuut 'reddita' geen spoor.

De 120 centuries liggen dicht bijeen en de grenzen van één centurie (DD IX CK V) vallen als het ware samen met de stadswallen van Augusta Tricastinorum, de nieuwe hoofdstad van de Tricastini (in plaats van hun oppidum Barry), nu Saint-Paul-Trois-Châteaux (een vervorming van Tricastinorum, er zijn namelijk geen drie kastelen). Hun grondgebied vormde vanaf dan geen aaneengesloten geheel meer. De grondverdeling brak dus de stammensamenleving en de talrijke aanwezigheid van vreemde elementen (kolonisten, veteranen) versnelde het proces van assimilatie. Bovendien vormden de veteranen nog een militaire zekerheid. Zo vervulde de landverdeling (centuriatie) een sleutelrol bij de romanisatie.

plan centuries noordoostelijk kwadrant kadaster B legende plan
Locatie van fragment 101 op kaart van noordoostelijk kwadrant van kadaster B: de beschreven centurie is de bovenste van de twee waardoor de Lez stroomt. Jung C. voorziet in de legende van haar kaart geen kleur voor centuries met drie categories gronden. Zij kent de kleur bruin toe (teruggegeven en verhuurd). De tweede ovaal omvat de centuries van Le Logis de Berre.

Vooraleer dieper in te gaan op de lectuur van de geselecteerde fragmenten is het nuttig om de Romeinse logica van de centuriatie te doorgronden. De Romeinen voerden de verkaveling met wiskundige precisie uit. Vanaf twee loodlijnen (decumanus maximus en cardo maximus) verdeelden ze de omgeving in centuries (een vierkant met een zijde van 703 à 710 meter, hoewel kadaster A is opgebouwd uit rechthoeken, eigenlijk dubbele vierkanten). Elke centurie omvatte 200 morgens. Eén kavel was gelijk aan 1/3 centurie, 66 morgens of zowat 16,5 ha.

De kadasters spreken van DD (dextra decumanum – rechts van de decumanus maximus), SD (sinistra – links van), CK (citra kardinem – aan deze kant van de kardo maximus) en VK (ultra – aan de andere kant van). De decumanus is een horizontale lijn en de kardo een verticale, dus lijken de termen rechts en links vreemd, maar om het kadaster te bekijken, plaatsen we ons in het oosten, in hetzelfde vlak. Als voorbeeld nemen we fragment 101 van kadaster B (André Chastagnol 1965 pp. 152-159):

transcriptie van fragment 101 kadaster B foto fragment 101
Transcriptie en foto van fragment 101 van kadaster B (André Chastagnol 1965 pp. 152-159)

Veertiende centurie rechts van de decumanus maximus en achttiende aan deze kant van de kardo maximus (de tweede X is niet meer zichtbaar, maar gereconstrueerd). Toegewezen aan de veteranen 118,5 iugera, 41,5 iugera nog in bezit van de kolonie, ter beschikking gesteld (praestant) tegen betaling (solvit) van 3 as of in totaal 7,5 denarii en 4,5 as. De tarieven verschilden al naargelang de kwaliteit van de grond – er konden meerdere tarieven zijn per centurie; gewoonlijk werd ook de naam of namen van de belastingplichtige(n) meegedeeld, maar dat is hier niet het geval. Waren de percelen tijdelijk niet verhuurd? Vormden ze een soort reserve voor de kolonie? Veertig centuries werden teruggegeven aan de Tricastini. Zij betalen daarvoor tribuut, maar die gaat rechtstreeks naar de staatskist. Die gronden zijn inculta, eerst vertaald als weidegrond of braakliggend, maar nu eerder in juridische zin begrepen: volgens een wettekst van Augustus betekent culta dat ploeg en sikkel over de grond zullen gegaan zijn. De term 'inculta' kan overgenomen geweest zijn van het oorspronkelijke kadaster en de situatie weergeven tijdens de regering van Augustus, want later in de eerste eeuw blijken de teruggegeven gronden intensief bebouwd (Jung, 1999, n.12 p. 38). Merk op dat de som van de oppervlakte van de drie soorten gronden (118,5 + 41,5 + 40) in dit geval juist gelijk is aan 200 iugera.

De verschuldigde vectigal vraagt nog om een toelichting. Het eenheidstarief is 3 as maal 41,5 = 124,5 as, maar het bedrag wordt uitgedrukt in denarii (sinds 130 BCE 16 as, dus 7,5 maal 16 is 120 as en we houden nog 4,5 as over). De onderverdelingen van een denarius (zilveren munt) verlopen echter nog tiendelig (oorspronkelijk was 1 denarius 10 as waard): 1/10 was de libella, voorgesteld door een horizontaal streepje, 1/20 was de semilibella of singula L, 1/40 was de teruncius T. Vier as is een kwart denarius, wat we moeten omzetten naar een breuk met een veelvoud van 10 in de noemer: 1/4 = 5/20 of 2/20 (libella) + 2/20 + 1/20 (semilibella). Daarom twee horizontale streepjes boven elkaar (verwar die niet met ons is-gelijk-aan-teken), gevolgd door L, A (van as) en S (semis, helft) voor de resterende halve as. Voor 2 as (1/8 denarius) of 6 as (3/8 denarius) mag u zelf de juiste symbolen zoeken. De oplosssingen staan op bladzijde 14 van het artikel van A. Piganiol en J. Sautel (1955).


Voorbeeld uit de omgeving van Le Logis de Berre (Drôme): we zien telkens vier centuries in de eerste twee rijen citra kardinem. De gronden van de tweede rij hebben alle een dubbel statuut: toegewezen aan de veteranen en teruggegeven aan de Tricastini (kleur blauw). In de eerste rij heeft de tweede centurie van links (op de kaart het derde vak, te tellen vanaf de bovenkant, van de linkse rij) dezelfde drie statuten als fragment 101 en zou normaal ook de kleur bruin moeten hebben. De specialisten (http://books.openedition.org/alpara/2834 ) hebben op dit fragment ook de Via Agrippa herkend die de Berre (rivier) kruist in DD XIX CK I.

fragment van 8 centuries in omgeving van Logis de Berre
Fragment de marbre du cadastre B d'Orange Secteur du Logis de Berre (d’après Piganiol 1962), figuur 8 Jung (1999).

Volgend fragment maakt deel uit van de collectie van het Musée Archéologie Nationale (MAN), inventarisnummer 33262 (Corpus Inscriptionum Latinarum 12, 01244). Oorspronkelijk waren het drie aparte brokstukken die het museum terug heeft samengevoegd.

S(inistra) d(ecumanum) X c(itra) k(ardinem) X / ex tr(ibutario) XII col(oniae) XC / VIII Sol(vunt) Varius / Calid(us) XX a(sses) IIX -X / X XVI n(ova) A(sses) II -X II Ap / puleia Paulla / XLII // (traject Via Agrippa zorgt voor een bredere ruimte tussen de tekstregels) A(sses) IIX -X XXI, XVI n(ova) A(sses) II -X II Valer(ius) Se / cundus IV A(sses) IIX -X / II
Het symbool voor denarius (naargelang de bron een half of geheel doorstreepte X ) bestaat in Unicode, maar de entiteit is niet weer te geven in de meest voorkomende lettertypen. Wij typen een X onmiddellijk achter een koppelteken en zetten de combinatie in het rood. Sommige specialisten zoals Chouquer gebruiken in plaats van asses, het meervoud van as, koperen munt, het meervoud van aes, aera, oorspronkelijk koperen staven als geld gebruikt.

Deze centurie bevindt zich in het zuidoostelijke kwadrant en bevat twee categories: toegewezen aan veteranen (102 iugera, er staat 12 maar gezien de verhuurde iugera 98 bedragen, is er een fout cijfer gekapt en in steen is dat moeilijk te verbeteren) en verhuurd. Ze is correct ingekleurd op de kaart (paars). Ze wordt ook doorkruist door de Via Agrippa op het grondgebied van de huidige gemeente Uchaux, tien kilometer ten noorden van Orange. We leren hier nog een subcategorie nova (iugera) kennen. Het zijn gronden die sinds de oorspronkelijke centuriatie zijn ontgonnen door bijvoorbeeld drooglegging van moerassen of rooien van bos. Het omgekeerde kwam ook voor. De pachtsom ligt wel lager: 2 asses voor de nova iugera en 8 voor de andere. We vernemen hier de namen van de belastingplichtigen en de de oppervlakte van de gepachte akkers: Varius Calidus pacht 20 iugera en 16 nova iugera, Appuleia Paulla respectievelijk 42 en 16 en Valerius Secundus 4 iugera. De totale som is 36 + 58 + 4, inderdaad 98.


Bibliografie